ECLI:NL:RBZWB:2023:1203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
9916860_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde wegens gebrek aan hoofdverblijf

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Thuisvester en een gedaagde partij. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. De eisende partij, Thuisvester, stelde dat de gedaagde zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde had, wat in strijd is met artikel 7.2 van de algemene voorwaarden. De gedaagde had de mogelijkheid om stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn verweer, maar heeft dit nagelaten. De kantonrechter oordeelde dat Thuisvester voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde niet in het gehuurde woonde, en dat dit een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverde.

De kantonrechter weegt de belangen van beide partijen. Thuisvester heeft belang bij daadwerkelijke bewoning van het gehuurde, gezien de krapte op de woningmarkt. De gedaagde heeft aangevoerd dat hij problemen kan ondervinden met verzekeraars en financiële instellingen als hij zijn woning verliest. Ondanks dit belang oordeelt de kantonrechter dat de tekortkoming van de gedaagde zwaarder weegt, en dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming gerechtvaardigd zijn. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en heeft de proceskosten aan de zijde van Thuisvester vastgesteld op € 413,03. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 404,03 per maand na de ontbinding van de huurovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9916860 \ CV EXPL 22-1768
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van
STICHTING THUISVESTER,
te Oosterhout,
eisende partij,
hierna te noemen: Thuisvester,
gemachtigde: mr. M.C.E. Wirken,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 december 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [gedaagde] ;
- de akte van Thuisvester.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 14 december 2022.
2.2.
In voormeld tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten stukken in te dienen ter motivering van zijn betwisting dat hij niet zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. [gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt door te reageren bij akte, maar hij heeft hierbij geen stukken in het geding gebracht.
2.3.
Zoals reeds in voormeld tussenvonnis is overwogen, heeft Thuisvester in beginsel voldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, waarmee [gedaagde] in strijd handelt met artikel 7.2 van de algemene voorwaarden. De kantonrechter begrijpt uit de akte van [gedaagde] dat hij blijft bij zijn standpunt dat hij wel zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde, maar dat hij hierover geen verdere gegevens wenst te verstrekken. De kantonrechter begrijpt zijn keuze, maar zonder zijn standpunt nader en concreet te onderbouwen heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij er niet zijn hoofdverblijf heeft. [gedaagde] betwist nu immers slechts de stellingen van Thuisvester, maar legt geen stukken of feitelijke gegevens over waaruit de onjuistheid van wat Thuisvester stelt blijkt. De kantonrechter kan daarom niet anders dan uit gaan van de juistheid van de stelling van Thuisvester, namelijk dat [gedaagde] niet zijn hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Het niet hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde levert in dit geval een tekortkoming op in de nakoming van de huurovereenkomst.
2.4.
Een tekortkoming rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, tenzij de bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. De kantonrechter stelt bij deze door haar te maken belangenafweging voorop dat Thuisvester een belang heeft bij daadwerkelijke bewoning van het gehuurde, gelet op de spanningen op de woningmarkt en de lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Daar staat tegenover het belang van [gedaagde] om in het gehuurde te mogen blijven wonen, waarbij [gedaagde] heeft aangevoerd dat als hij geen adres meer heeft, hij problemen krijgt met verzekeraars en financiële instellingen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] groot belang heeft bij het behoud van zijn woning, waarbij de kantonrechter ook meeweegt dat [gedaagde] al die jaren keurig de huur heeft betaald, maar gelet op de aard van de tekortkoming is de kantonrechter van oordeel dat het belang van Thuisvester bij daadwerkelijke bewoning van het gehuurde hier zwaarder weegt.
2.5.
Met inachtneming van het voorgaande is de kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat hierdoor de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is gerechtvaardigd. Deze vorderingen zullen op grond van het vorenstaande worden toegewezen, waarbij de kantonrechter een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis een redelijke termijn acht.
2.6.
De kantonrechter merkt voor de volledigheid nog op dat [gedaagde] heeft aangegeven per 31 januari 2023 uit het gehuurde te vertrekken en dat hij een passend alternatief heeft gevonden. Of [gedaagde] het gehuurde inmiddels heeft verlaten is de kantonrechter niet bekend, zodat de kantonrechter van oordeel is dat Thuisvester nog steeds belang heeft bij de door haar ingestelde vorderingen.
2.7.
[gedaagde] heeft de vordering ten aanzien van de maandelijkse gebruiksvergoeding ter hoogte van de dan geldende huurprijs na ontbinding van de huurovereenkomst niet weersproken, zodat deze zal worden toegewezen.
2.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Thuisvester als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
160,00
(2,00 punten × € 80,00)
Totaal
413,03
2.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de tussen Thuisvester en [gedaagde] gesloten huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, in werking getreden per 12 september 2008, met betrekking tot het gehuurde gelegen aan het [adres] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde gelegen aan het [adres] binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en goederen, voor zover deze goederen niet het eigendom van Thuisvester zijn en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Thuisvester te stellen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thuisvester te betalen een gebruiksvergoeding ter hoogte van € 404,03 per maand, te rekenen vanaf de dag dat de huurovereenkomst is geëindigd tot de dag waarop Thuisvester weer de beschikking over het gehuurde krijgt,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Thuisvester tot dit vonnis vastgesteld op € 413,03,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 40,00 aan salaris gemachtigde,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2023.