ECLI:NL:RBZWB:2023:1207

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
394796_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke schuldenaren en de gevolgen van een schikking voor andere schuldenaren

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de gedaagden, De Onderlinge Waarborg Maatschappij ZLM U.A. en Coöperatie TVM U.A. [eiser] vorderde een verklaring voor recht dat ZLM en TVM geen vordering meer op hem hebben op basis van een eerder vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat ZLM haar vordering van € 7.500,00 heeft voldaan, waardoor de vordering van ZLM op [eiser] niet meer bestaat. De kern van het geschil betreft de vraag of een door [naam 4] c.s. betaald bedrag van € 250.000,00 in mindering strekt op de vordering van TVM van € 228.585,52, die [eiser] samen met andere gedaagden is opgelegd. TVM stelde dat dit bedrag niet in mindering strekt omdat het is betaald op basis van een vaststellingsovereenkomst, maar de rechtbank oordeelde dat TVM niet voldoende bewijs heeft geleverd van deze overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat TVM geen vordering meer op [eiser] heeft en dat de onder 1. gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering tot teruggave van de sieraden aan [eiser] toewijsbaar is, omdat hij niets meer verschuldigd is aan ZLM en TVM. De rechtbank heeft ook de proceskosten ten laste van ZLM en TVM gelegd, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij zijn aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Zittingsplaats Middelburg
Civiel recht
Zaaknummer: C/02/394796 / HA ZA 22-84
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
1. De Onderlinge Waarborg Maatschappij
ONDERLINGE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ ZLM U.A.,
gevestigd te Goes,
hierna te noemen: ZLM,
2. de coöperatie
COÖPERATIE TVM U.A.,
gevestigd te Hoogeveen,
hierna te noemen: TVM,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: ZLM en TVM,
advocaat: mr. J.M. Wolfs te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
─ het tussenvonnis van 29 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
─ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 januari 2023;
─ de akte tevens houdende akte vermeerdering van eis met producties 1 tot en met 3;
─ de schriftelijke akte vermeerdering van eis, overgelegd ter zitting,
─ de brief van mr. Wolfs d.d. 1 februari 2023 met een reactie op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert, na wijziging eis, – samengevat –:
te verklaren voor recht dat ZLM en/of TVM geen vordering meer heeft of hebben op [eiser] op grond van het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 24 maart 2010;
ZLM en/of TVM te gebieden het executoriaal derdenbeslag onder het Openbaar Ministerie binnen 3 dagen na datum vonnis op te heffen op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat ZLM en TVM in gebreke blijven tot een maximum van € 25.000,00;
ZLM en TVM te gebieden om binnen 5 dagen na betekening schriftelijk kenbaar te maken aan [eiser] welke activa zij ten gelden hebben gemaakt en wanneer en welke opbrengsten zij hebben behaald uit activa van [eiser] en de overige gedaagden in de civiele procedure bij de rechtbank ‘s-Hertogenbosch op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat ZLM en TVM in gebreke blijven tot een maximum van € 25.000,00;
ZLM en TVM te gebieden om aan [eiser] de sieraden terug te geven op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat ZLM en TVM in gebreke blijven tot een maximum van € 25.000,00;
ZLM en TVM te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een som van € 205.809,02, rente rechtens, ter zake onverschuldigde betaling c.q. toerekenbare tekortkoming c.q. onrechtmatige daad;
ZLM en/of TVM te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
ZLM en TVM voeren verweer. ZLM en TVM concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure inclusief nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
─ In een procedure bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft TVM van verschillende gedaagden, onder wie [eiser] , in totaal een bedrag van € 556.308,64 aan hoofdsom gevorderd en ZLM een bedrag van € 7.500,00 aan hoofdsom.
─ Bij vonnis van 24 maart 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch [eiser] , samen met [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [bedrijf] B.V., hoofdelijk veroordeeld om een bedrag van € 228.585,02 te voldoen aan TVM en [eiser] , samen met [eiser] en [naam 3] , hoofdelijk veroordeeld om een bedrag van € 7.500,00 te voldoen aan ZLM, in beide gevallen vermeerderd met de wettelijke rente en kosten.
─ ZLM en TVM hebben verschillende beslagen gelegd in verband met voormelde vorderingen. De executie van deze beslagen heeft de volgende bedragen opgeleverd:
o Van [eiser] : € 8.800,00 (executie Mercedes) + € 43.750,00 (in beslag genomen geld) = € 52.550,00;
o Van [naam 3] : € 432,00;
o Van [naam 1] : € 1.600,00 (executie Ford Focus) + € 186,87 (bankbeslag) + € 6.701,71 (bankbeslag) = € 8.488,58.
In totaal hebben voormelde executies een bedrag € 61.470,58 opgeleverd voor ZLM en TVM, waarbij opgemerkt dient te worden dat [naam 1] nog veroordeeld is tot betaling van een bedrag van € 3.583,45 aan beslagkosten.
– Verder hebben ZLM en TVM ten laste van [eiser] beslag gelegd op sieraden die zijn aangetroffen in een kluis bij de Rabobank in [plaats] . De sieraden zijn niet verkocht en liggen opgeslagen bij TVM.
– [naam 4] en/of [bedrijf] B.V. (hierna [naam 4] c.s.) hebben een bedrag van € 250.000,00 voldaan. Mr. Bettink, de advocaat van [naam 4] c.s., heeft daarover bij brief van 2 mei 2011 onder meer het volgende aan mr. Van de Laar, de advocaat van [eiser] , bericht:
“(…)
Mijn beide cliënten zijn bij verstek veroordeeld en hebben uit hoofde van het vonnis d.d. 24 maart 2010 de lieve som van € 250.000,-- betaald aan de eisende partijen. Omdat de procedure in eerste instantie ook wat mijn cliënten betreft wordt geacht te zijn gevoerd op tegenspraak en de beroepstermijn van drie maanden reeds was verstreken hebben cliënten geen appèl kunnen instellen tegen het vonnis van de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch d.d. 23 maart 2010.
Het is mij bekend, dat met name uw cliënt [eiser] een bedrag van € 43.750,-- heeft voldaan. Een andere gedaagde, [naam 1] , zou een bedrag van € 8.800,-- hebben betaald.
Aan de betaling door mijn cliënten tegen finale kwijting van een bedrag van € 250.000,-
- heeft TVM de voorwaarde verbonden, dat de appèlprocedure hij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch wordt geroyeerd met bepaling, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt van het appèl en dat de gedaagden, die in appèl zijn gegaan en al enige betaling hebben gedaan, af zullen zien van terugbetaling van het door hen betaalde bedrag.
U gaf mij aan, dat er ook nog beslag is gelegd op sieraden, die in het bezit van uw cliënt [eiser] waren. In de regeling zal moeten worden meegenomen, dat deze sieraden niet
zullen worden verkocht en weer in het bezit van uw cliënt zullen worden gesteld.
─ In 2013 en 2014 hebben de advocaten van partijen met elkaar gecorrespondeerd. In die correspondentie hebben ZLM en TVM zich op het standpunt gesteld dat zij nog altijd een bedrag van [eiser] te vorderen hebben. Het door [naam 4] c.s. betaalde bedrag zou volgens ZLM en TVM in mindering strekken op de volledige schade van € 563.808,64, vermeerderd met een bedrag van ongeveer € 55.000,00 aan overige kosten, en niet slechts op het door de rechtbank toegewezen bedrag, waardoor ZLM en TVM het door de rechtbank toegewezen bedrag nog van [eiser] te vorderen hebben.
─ Op 12 april 2021 heeft ZLM en TVM executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Openbaar Ministerie op twee geldbedragen van € 84.950,00, waarop het Openbaar Ministerie al op 22 mei 2013 beslag had gelegd. Het derdenbeslag is gelegd voor een totaal bedrag van € 277.530,11 + PM, bestaande uit een bedrag van
(€ 228.585,52 + € 7.500,00=) € 236.085,10 in hoofdsom vermeerderd met een bedrag van € 102.830,79 aan wettelijke rente berekend tot 19 maart 2021, waarop een bedrag van € 61.470,58 in mindering strekt. Op 7 december 2022 hebben ZLM en TVM uit dat beslag een bedrag van € 205.809,02 ontvangen.
3.2.
ZLM erkent in deze procedure dat haar vordering uit hoofde van het vonnis van de rechtbank ’sHertogenbosch van 24 maart 2010 ad € 7.500,00 in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, is voldaan. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht kan ten aanzien van ZLM daarom worden toegewezen.
De betaling door [naam 4] c.s.
3.3.
Kern van het geschil is de vraag of het door [naam 4] c.s. betaalde bedrag van € 250.000,00 in mindering strekt op het bedrag van € 228.585,52 vermeerderd met wettelijke rente waartoe [eiser] bij vonnis van 24 maart 2010 samen met onder andere [naam 4] c.s. hoofdelijk is veroordeeld door de rechtbank ’sHertogenbosch.
3.4.
TVM stelt zich op het standpunt dat het door [naam 4] c.s. betaalde bedrag niet in mindering strekt op voormelde veroordeling, omdat dit bedrag is betaald op grond van een door TVM en ZLM met [naam 4] c.s. gesloten vaststellingsovereenkomst. Deze vaststellingsovereenkomst heeft volgens TVM betrekking op de volledige door TVM en ZLM geleden schade van € 563.808,64 en de volledige (nog oplopende) kosten, en is gesloten om een (kostenverhogende) hoger beroep procedure te voorkomen. [naam 4] c.s. heeft dit bedrag van € 250.000,00 aan TVM en ZLM voldaan tegen finale kwijting over en weer. Aangezien na betaling van dit bedrag nog een bedrag aan schade resteert van minimaal € 380.000,00, welk bedrag hoger is dan het bij vonnis van 24 maart 2010 toegewezen bedrag inclusief rente, heeft TVM uit hoofde van dit vonnis van [eiser] nog een bedrag te vorderen van € 278.389,36 + PM.
3.5.
[eiser] betwist dit standpunt van TVM. Volgens hem is er sprake van nakoming van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2010 als bedoeld in artikel 6:7 lid 2 BW, zodat [eiser] door deze betaling wordt bevrijd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [eiser] naar de brief van mr. Bettink van 2 mei 2011, waarin deze schrijft dat [naam 4] c.s. “
uit hoofde van het vonnis d.d. 24 maart 2010 de lieve som van € 250.000,--[hebben]
betaald”. Bovendien is [naam 4] c.s., die de beroepstermijn had laten verlopen, noch TVM destijds in appel gegaan van het vonnis de rechtbank ’sHertogenbosch, zodat het niet aannemelijk is dat [naam 4] c.s. een vaststellingsovereenkomst sluit ter voorkoming van hoger beroep. Gelet op het bedrag waartoe [naam 4] c.s. hoofdelijk was veroordeeld, ligt het ook niet voor de hand dat [naam 4] c.s. een vaststellingsovereenkomst sluit met betrekking tot de volledige door TVM gestelde schade, vermeerderd met de volledige kosten.
3.6.
Vooropgesteld wordt dat TVM de door haar gestelde vaststellingsovereenkomst niet heeft overgelegd. Volgens TVM is door tijdsverloop geen schriftelijke vaststellingsovereenkomst meer te achterhalen en evenmin correspondentie daarover. Bij gebreke van een schriftelijke vaststellingsovereenkomst is niet duidelijk wat TVM en ZLM precies met [naam 4] c.s. hebben afgesproken. TVM heeft dit ter zitting onvoldoende nader kunnen toelichten. Daardoor kan de rechtbank niet vast stellen hoe de door TVM gestelde schikking met [naam 4] c.s. moet worden gekwalificeerd: als een schuldvernieuwing of een schuldwijziging. Evenmin is duidelijk in hoeverre de gestelde schikking de overige schuldenaren, onder wie [eiser] , regardeert. [eiser] , die van TVM en ZLM destijds geen afschrift van de gestelde vaststellingsovereenkomst met [naam 4] c.s. heeft ontvangen, beschikt slechts over de brief van mr. Bettink, de advocaat van [naam 4] c.s., aan zijn advocaat, mr. Van de Laar. Daarin staat dat [naam 4] c.s. het bedrag van
€ 250.000,00 uit hoofde van het vonnis heeft voldaan. Verder blijkt daaruit dat [naam 4] c.s. bij verstek is veroordeeld en vanwege het verstrijken van de appeltermijn niet in hoger beroep is gegaan. Mr. Bettink schrijft dat aan betaling van het bedrag van € 250.000,00 tegen finale kwijting de voorwaarde is verbonden dat de overige gedaagden, die wel in appel zijn gegaan – onder wie [eiser] – hun appel intrekken en afzien van terugbetaling van de door hen betaalde bedragen. Vast staat dat deze gedaagden – onder wie [eiser] – hun appel vervolgens ook daadwerkelijk hebben ingetrokken.
3.7.
Desgevraagd heeft TVM ter zitting verklaard dat ten tijde van de betaling door [naam 4] c.s. het bedrag van € 228.585,52, waartoe [naam 4] c.s. hoofdelijke was veroordeeld, vanwege de verschuldigde wettelijke rente inmiddels was opgelopen tot een bedrag van ongeveer € 275.000,00. Ervan uitgaande dat TVM, naar zij stelt, met [naam 4] c.s. een schikking heeft getroffen, ligt het voor de hand om aan te nemen dat deze schikking betrekking had op het door [naam 4] c.s. op grond van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch verschuldigde bedrag. [naam 4] c.s. was van dit vonnis immers niet in hoger beroep gegaan en TVM evenmin, zodat niet voor de hand ligt dat partijen zijn uitgegaan van de totale door TVM en ZLM geleden schade van € 563.808,64 en de volledige (nog oplopende) kosten. Een en ander lijkt ook te worden bevestigd door mr. Bettink, die schrijft dat het bedrag is betaald uit hoofde van het vonnis. Dat deze betaling ook de overige schuldenaren, onder wie [eiser] , regardeert, blijkt wel uit het feit dat TVM aan deze betaling door [naam 4] c.s. de voorwaarden heeft verbonden dat de overige schuldenaren hun hoger beroep intrekken en de reeds betaalde bedragen niet terugvorderen. Dit wijst er op dat de finale kwijting die TVM en ZLM aan [naam 4] c.s. hebben verleend, mede is verleend ten behoeve van de overige schuldenaren, onder wie [eiser] . Ook de betrokkenheid van ZLM bij de schikking met [naam 4] c.s. wijst daarop, aangezien [naam 4] c.s. niet was veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan ZLM. De door TVM gestelde betrokkenheid van ZLM bij de vaststellingsovereenkomst met [naam 4] c.s. kan dan ook niet anders worden begrepen dan dat de vaststellingsovereenkomst met [naam 4] c.s. heeft te gelden voor alle schuldenaren, onder wie [eiser] .
3.8.
Het voorgaande betekent dat TVM niets meer van [eiser] te vorderen heeft. Daarmee ligt de onder 1. gevorderde verklaring voor recht voor toewijzing gereed.
Verjaring en/of rechtsverwerking?
3.9.
ZLM en TVM voeren als verweer aan dat de vorderingen van [eiser] zijn verjaard. Volgens ZLM en TVM had [eiser] al in oktober 2011 – toen de laatste executieopbrengst was ontvangen – dan wel vanaf 22 april 2013 – naar aanleiding van de e-mail van de advocaat van ZLM en TVM – zijn vorderingen kunnen instellen. Aangezien hij dat niet binnen vijf jaar heeft gedaan, zijn de vorderingen van [eiser] volgens ZLM en TVM verjaard.
3.10.
De onder 1. gevorderde verklaring voor recht strekt ertoe de rechter de omvang van het recht van TVM en ZLM vast te laten stellen. TVM en ZLM hebben zich in de aanloop tot deze procedure op het standpunt gesteld nog een (aanzienlijke) vordering op [eiser] te hebben. [eiser] vordert een zogenaamde negatieve verklaring voor recht, die inhoudt dat deze vordering niet bestaat. De andere vorderingen zijn daarop gebaseerd. Anders dan TVM en ZLM, is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke negatieve verklaring voor recht niet kan verjaren. Wel dient [eiser] belang te hebben bij een dergelijke vordering. Aan dat belangvereiste is voldaan nu ZLM en TVM in 2021 opnieuw executoriaal beslag hebben gelegd. De discussie over de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2010 is daarmee weer actueel geworden. Het verweer van ZLM en TVM wordt dan ook verworpen.
3.11.
ZLM en TVM stellen verder dat sprake is van rechtsverwerking. Ook dit verweer slaagt niet. Naar vaste rechtspraak is enkel stilzitten onvoldoende om te spreken van rechtsverwerking. ZLM en TVM hebben onvoldoende bijkomende omstandigheden gesteld op basis waarvan [eiser] zijn rechten zou hebben verwerkt. Het enkele feit dat [eiser] zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2010 heeft ingetrokken en niet meer zou hebben gereageerd na de laatste correspondentie in 2014 is onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] na 2014 zijn eerder ingenomen standpunt heeft verlaten.
Rekening en verantwoording
3.12.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering onder 1. toewijzen. De rechtbank zal de vordering onder 3. – de gevorderde rekening en verantwoording – afwijzen. Omdat de rechtbank zal verklaren voor recht dat ZLM en TVM op basis van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2010 geen vordering meer hebben op [eiser] , heeft [eiser] geen belang meer bij een uiteenzetting wanneer welke bedragen uit hoofde van de executoriale beslagen zijn ontvangen. Vast staat immers dat de vorderingen van ZLM en TVM zijn voldaan.
Opheffen executoriaal beslag
3.13.
De vordering tot opheffing van het executoriaal beslag onder het Openbaar Ministerie zal worden afgewezen. Vast staat dat het Openbaar Ministerie op 7 december 2020 een bedrag van € 205.809,02 uit hoofde van dit beslag heeft voldaan aan ZLM en TVM. De executie is daarmee voltooid, waardoor het beslag niet meer bestaat.
Teruggave sieraden
3.14.
[eiser] vordert verder dat de sieraden die ten laste van hem zijn beslagen en die nog in een kluis bij TVM liggen, aan hem worden teruggegeven. Gelet op het feit dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [eiser] uit hoofde van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2010 niets meer verschuldigd is aan ZLM en TVM, dienen ZLM en TVM deze sieraden terug te geven aan [eiser] .
3.15.
ZLM en TVM hebben ook ten aanzien van deze sieraden een verjaringsverweer gevoerd. De rechtbank merkt op dat de vordering van [eiser] een vordering tot revindicatie is. Een dergelijke vordering verjaart pas na verloop van twintig jaren (artikel 5:2 BW jo. 3:306 BW). Gelet op het feit dat de sieraden – zoals ZLM en TVM stellen – sinds maart 2008 bij TVM in de kluis liggen, is de vordering van [eiser] in ieder geval nog niet verjaard. Het verweer van ZLM en TVM wordt dan ook verworpen.
3.16.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt tot € 100,00 per dag dat TVM niet voldoet aan de veroordeling tot teruggave van de sieraden met een maximum van € 25.000,00 ingaande vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis.
Het bedrag van € 205.809,02
3.17.
[eiser] vordert verder betaling aan hem van het door ZLM en TVM van het Openbaar Ministerie ontvangen bedrag ad € 205.809,02. Aangezien hiervoor is geoordeeld dat is voldaan aan het vonnis van de rechtbank ’sHertogenbosch van 24 maart 2010, bestond er geen rechtsgrond voor deze betaling aan ZLM en TVM. De betaling aan ZLM en TVM was daarmee onverschuldigd. Gelet op het feit dat daarnaast uit een brief van het Openbaar Ministerie van 17 november 2022 aan [eiser] volgt dat voormeld bedrag teruggegeven mocht worden aan [eiser] , zal de rechtbank de vordering van [eiser] toewijzen.
Proceskosten
3.18.
ZLM en TVM zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure als na te melden. Ook ZLM wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat zij pas voor het eerst in deze procedure erkent geen vordering meer op [eiser] te hebben. Eerdere executiemaatregelen, waaronder laatstelijk in 2021, zijn mede uit naam van ZLM verricht. [eiser] was hierdoor gedwongen ook ZLM in deze procedure te betrekken.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat ZLM en TVM geen vordering meer hebben op [eiser] op grond van het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2010,
4.2.
gebiedt TVM om aan [eiser] binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis de sieraden die zijn vermeld op pagina 7 van de dagvaarding terug te geven,
4.3.
veroordeelt TVM om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 4.2 voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
4.4.
veroordeelt ZLM en TVM hoofdelijk tot betaling aan [eiser] van een som van € 205.809,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis,
4.5.
veroordeelt ZLM en TVM hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 5.330,12,
4.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2 tot en met 4.5 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2023.