ECLI:NL:RBZWB:2023:1208

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
405234_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot vaststelling voorlopige informatieregeling in kort geding tussen ouders over minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023, heeft de vrouw een kort geding aangespannen tegen de man, met wie zij een minderjarige zoon heeft. De vrouw vorderde een voorlopige informatieregeling, zodat zij geïnformeerd zou worden over de minderjarige, die bij de man woont. De vrouw stelde dat zij geen contact heeft met de minderjarige en dat de man haar niet informeert over zijn welzijn, wat zorgwekkende signalen met zich meebrengt. De man verweerde zich door te stellen dat de minderjarige geen contact met de vrouw wil en dat hij haar niet zal informeren zolang de minderjarige dat niet wenst. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige gehoord, die aangaf niets met de vrouw te maken te willen hebben en dat hij door haar eerdere handelen is beschadigd.

De voorzieningenrechter overwoog dat er al veel juridische procedures zijn geweest en dat de minderjarige een complexe hulpverleningsgeschiedenis heeft. Het belang van de minderjarige stond voorop, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het niet in zijn belang was om de man te dwingen tot het nakomen van een informatieregeling, omdat dit de situatie zou verergeren. De vordering van de vrouw werd dan ook afgewezen, met de overweging dat de lopende bodemprocedure niet doorkruist moest worden en dat het beter was om de situatie niet verder te compliceren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/405234 / KG ZA 23-17
Vonnis in kort geding van 22 februari 2023
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
over het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.De procedure

1.1
Het procesdossier bevat de dagvaarding met producties.
1.2
Op 8 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
  • de man;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vordering te adviseren.
1.4
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] zijn mening over de vordering van de vrouw kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de voorzieningenrechter.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie [minderjarige] is geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] woont bij de man.
2.5
De vrouw heeft bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt gericht op het vaststellen van een zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] (in de zaak met het zaaknummer: C/02/396510 FA RK 22-1623). In die zaak heeft de rechtbank bij beschikking van 1 december 2022 een bijzondere curator (BC) benoemd en de BC verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de werkelijke wensen en behoeften van [minderjarige] ten aanzien van het contact met de vrouw en de (on)mogelijkheden voor contact tussen hen op dit moment en in de toekomst. In afwachting van het rapport en advies van de BC, heeft de rechtbank de zaak pro forma aangehouden tot 7 maart 2023.

3.De vordering

3.1
De vrouw vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te bevelen c.q. te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis onverminderd uitvoering te geven aan de door de rechtbank te bepalen (voorlopige) informatieregeling, zulks op straffe van een door de man aan de vrouw te betalen dwangsom van € 350,= voor ieder dagdeel dat hij nalatig is om aan dit vonnis te voldoen, tot een maximum van € 5.000,=, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
II. althans dusdanige (voorlopige) beslissingen te nemen als de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.3
Op de stellingen van partijen, het advies van de Raad en de mening van [minderjarige] wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vordering, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de vrouw bij haar vordering vast.
4.2
Namens en door de vrouw is aangevoerd dat zij persisteert bij haar vordering. Daarnaast acht zij een onderzoek door de Raad naar de (opvoed)situatie van de man, zoals de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgesteld, noodzakelijk. Daartoe is door en namens de vrouw, samengevat, aangevoerd dat zij geen contact heeft met [minderjarige] en dat zij door de man niet over [minderjarige] wordt geïnformeerd, terwijl de vrouw meerdere zorgelijke signalen over [minderjarige] heeft ontvangen. [minderjarige] heeft volgens de vrouw een laag zelfbeeld en weinig sociale contacten. Er is geen zicht op de (opvoed)situatie bij de man en [minderjarige] lijkt door de man negatief te worden beïnvloed ten aanzien van de vrouw. De vrouw heeft daarnaast vanuit de school van [minderjarige] vernomen dat de man het contact met de school afhoudt en dat [minderjarige] momenteel niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs, terwijl hij dat nodig heeft om te kunnen deelnemen aan zijn examens. De bijzondere curator die in de bodemzaak is benoemd heeft volgens de vrouw ook aangegeven dat de man het contact met haar afhoudt. Daarnaast heeft de vrouw als medegezaghebbende ouder van [minderjarige] meerdere oproepbrieven ontvangen om te verschijnen bij de kinderrechter en te worden gehoord in strafzaken waarin [minderjarige] als verdachte is gedagvaard. Als medegezaghebbende ouder heeft de vrouw het recht om door de man over [minderjarige] te worden geïnformeerd. Daarnaast heeft zij de plicht om op zorgelijke signalen te acteren en de nodige stappen te zetten om die zorgen weg te nemen. Om die stappen te kunnen zetten en haar gezag over [minderjarige] te kunnen uitoefenen, is het noodzakelijk dat de vrouw door de man wordt geïnformeerd over [minderjarige] .
4.3
De man heeft, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] al jarenlang aangeeft dat hij geen contact wil hebben met de vrouw en dat hij niet wil dat zij over hem wordt geïnformeerd. De man heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat hij de vrouw dan ook niet over [minderjarige] zal informeren zolang [minderjarige] dat niet wil. Indien de man de vrouw zou informeren over [minderjarige] terwijl [minderjarige] dat niet wil, dan zal dat de situatie alleen maar verergeren. De man stelt dat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt vanwege zijn moeder. Door toedoen van jeugdzorg en doordat hij uit huis is geplaatst op een groep, heeft [minderjarige] in het verleden gedurende twee jaren geen onderwijs gevolgd. Hij zit nu op het speciaal onderwijs en het gaat goed met hem. De leerachterstanden die hij heeft opgelopen, loopt hij langzaam in. [minderjarige] wordt volgens de man echter belast door alle gerechtelijke procedures over hem die door de vrouw worden opgestart. Iedere keer als [minderjarige] een oproepbrief van de rechtbank ontvangt, dan denkt hij terug aan zijn uithuisplaatsing op de groep en raakt hij weer van slag. De man stelt daarnaast dat hij wel goed contact heeft met de school van [minderjarige] en met de bijzondere curator. Over de strafzaak waarin [minderjarige] als verdachte is gedagvaard, stelt de man dat [minderjarige] niets heeft gedaan en dat die zaak mogelijk wordt ingetrokken. De man was erbij toen [minderjarige] er door de politie werd uitgepikt en zal daar - als dan nog nodig is - een verklaring over afleggen.
4.4
De Raad heeft aangegeven zich zorgen te maken over [minderjarige] . De man en [minderjarige] hebben niet meegewerkt aan het onderzoek dat de Raad in het kader van de strafzaak tegen [minderjarige] heeft verricht, waardoor de Raad ook geen gedegen strafadvies heeft kunnen geven. Ook de betrokken jeugdreclassering heeft volgens de Raad onvoldoende zicht op de (opvoed)situatie van [minderjarige] . Daarnaast is het zorgelijk dat er geen sprake is van communicatie en overleg tussen de ouders, dat de vrouw als medegezaghebbende ouder het gezag over [minderjarige] feitelijk niet kan uitoefenen en dat [minderjarige] niets met haar te maken wil hebben. Voor [minderjarige] zou het naar de mening van de Raad goed zijn als hij een neutraler moederbeeld kan ontwikkelen. Hoewel het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] in juli 2021 is afgewezen, stelt de Raad voor om opnieuw een onderzoek te verrichten naar de (opvoed)situatie van [minderjarige] . Het kan zijn dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor de noodzaak van ondertoezichtstelling van [minderjarige] nu wel bestaat. Daarbij kan de Raad eveneens onderzoek verrichten dat in de bodemzaak kan worden ingebracht.
4.5
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de voorzieningenrechter, samengevat, aangegeven dat hij niets met de vrouw te maken wil hebben. Hij is in het verleden mishandeld door de vrouw en door haar schuld is zijn zusje uit huis geplaatst. Hij wil niet dat de vrouw over hem wordt geïnformeerd en hij wil geen contact met haar hebben. Hij wil dat zij hem en zijn vader met rust laat. [minderjarige] is er helemaal klaar mee. Hij heeft al teveel meegemaakt met de vrouw en wil daar niet steeds aan herinnerd worden. Hij heeft er last van dat de vrouw nu opnieuw een gerechtelijke procedure is gestart. Het ging goed op school en daar was hij blij mee, maar hij gaat nu achteruit omdat de vrouw weer bezig is.
4.6
De voorzieningenrechter overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat voor het regelen van gezagszaken en het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige] de medewerking en de toestemming van beide gezaghebbende ouders noodzakelijk is. Daarnaast heeft de vrouw als medegezaghebbende ouder het recht op informatie over [minderjarige] en is de man, als ouder bij wie [minderjarige] woont, gehouden om die informatie aan de vrouw te verstrekken, dat volgt uit de wet. De man heeft echter tijdens de mondelinge behandeling nadrukkelijk aangegeven dat hij de vrouw niet over [minderjarige] zal informeren zolang [minderjarige] dat zelf niet wil. De voorzieningenrechter acht het dan ook voorzienbaar dat de man niet zal meewerken wanneer zij de vordering van de vrouw zal toewijzen en zij een voorlopige informatieregeling zal vaststellen.
4.7
Het is de voorzieningenrechter gebleken dat er al veel gerechtelijke procedures zijn gevoerd, dat [minderjarige] onder toezicht gesteld is geweest waarbij hij langdurig uit huis is geplaatst op een groep en dat [minderjarige] daar veel last van heeft (gehad). Momenteel is bij de rechtbank een bodemprocedure aanhangig naar aanleiding van het verzoek van de vrouw om een zorg- en contactregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen. De voorzieningenrechter is niet bekend met alle informatie uit de bodemprocedure. In tegenstelling tot de bodemprocedure, gelden er in de onderhavige kortgedingprocedure bovendien korte termijnen, is de vordering spoedig mondeling behandeld en is er weinig tijd om grondig en diepgaand onderzoek te verrichten. Het is de voorzieningenrechter op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken echter wel duidelijk dat er sprake is van een zeer complexe situatie en een zeer langdurige hulpverleningsgeschiedenis waar naast [minderjarige] ook de andere kinderen van partijen bij betrokken zijn geweest. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt en zijn vader is op dit moment zijn steunpilaar. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] verder wordt beschadigd en dat de verstandhouding tussen partijen verder verslechtert. Daarmee acht de voorzieningenrechter het niet in het belang van [minderjarige] om de man nu te bewegen tot nakoming van een vast te stellen voorlopige informatieregeling op straffe van een dwangsom, omdat daarmee op dit moment de standpunten over en weer alleen maar zullen verharden. Als er een vaste, regelmatige informatieregeling wordt vastgesteld die de man steeds moet nakomen, dan moet die regeling het belang van [minderjarige] dienen.
4.8
De voorzieningenrechter acht het voorts niet passend om de Raad in de onderhavige kortgedingprocedure te verzoeken om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over de onderwerpen in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter is immers niet bekend met de stand van de bodemprocedure, of de Raad in die procedure al eerder een onderzoek heeft verricht en wat de overwegingen van de rechtbank zijn geweest om bij beschikking van 1 december 2022 een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen en niet (ook) de Raad te verzoeken om een onderzoek te verrichten. Wanneer de Raad daartoe aanleiding ziet, kan hij alsnog in de bodemprocedure voorstellen om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over het onderwerp in die procedure. Ook de vrouw kan, indien gewenst, in de bodemprocedure een daartoe strekkend verzoek indienen. De Raad kan, wanneer hij daartoe aanleiding ziet, ook ambtshalve (wederom) een onderzoek starten naar de noodzaak van het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel voor [minderjarige] .
4.9
Gezien het voorgaande acht de voorzieningenrechter het niet passend en in strijd met de belangen van [minderjarige] – en mogelijk zelfs schadelijk – om de lopende bodemprocedure te doorkruisen en in de onderhavige kortgedingprocedure een voorlopige informatieregeling vast te stellen. Daarom zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw afwijzen. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de vordering van de vrouw af.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023 door mr. Van Triest, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.