In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert DCB Energy B.V. (hierna: DCB) van de gedaagde een bedrag van € 314,85, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op onbetaalde facturen voor de levering van brandstof, die door DCB aan de gedaagde zijn verzonden. De gedaagde erkent een deel van de vordering, namelijk € 272,24, maar betwist de bijkomende kosten en de proceskosten. De rechtbank heeft de procesgang en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedrijfsmatige overeenkomst bestaat tussen DCB en de gedaagde, en dat de gedaagde de facturen voor de geleverde brandstof niet tijdig heeft betaald. De rechtbank oordeelt dat DCB recht heeft op betaling van de hoofdsom, de wettelijke handelsrente en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet kan ontsnappen aan de verplichting om de kosten te betalen, gezien de omstandigheden van de zaak.
In de beslissing heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. Tevens is de gedaagde onder voorwaarden veroordeeld tot betaling van nakosten indien hij niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis voldoet. Het vonnis is uitgesproken door mr. Ebben op 22 februari 2023.