ECLI:NL:RBZWB:2023:1210

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10237581_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en incassokosten tussen DCB Energy B.V. en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert DCB Energy B.V. (hierna: DCB) van de gedaagde een bedrag van € 314,85, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op onbetaalde facturen voor de levering van brandstof, die door DCB aan de gedaagde zijn verzonden. De gedaagde erkent een deel van de vordering, namelijk € 272,24, maar betwist de bijkomende kosten en de proceskosten. De rechtbank heeft de procesgang en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bedrijfsmatige overeenkomst bestaat tussen DCB en de gedaagde, en dat de gedaagde de facturen voor de geleverde brandstof niet tijdig heeft betaald. De rechtbank oordeelt dat DCB recht heeft op betaling van de hoofdsom, de wettelijke handelsrente en een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet kan ontsnappen aan de verplichting om de kosten te betalen, gezien de omstandigheden van de zaak.

In de beslissing heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. Tevens is de gedaagde onder voorwaarden veroordeeld tot betaling van nakosten indien hij niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis voldoet. Het vonnis is uitgesproken door mr. Ebben op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10237581 CV EXPL 22-3807
vonnis d.d. 22 februari 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DCB Energy B.V.,
gevestigd te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
eiseres,
gemachtigde: G.J. van Velzen, gerechtsdeurwaarder te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna “DCB” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 5 december 2022 met productie;
b. de conclusie van antwoord van 14 december 2022 met productie;
c. de akte zijdens DCB van 28 december 2022;
d. de akte zijdens [gedaagde] van 25 januari 2022.

2.Het geschil

2.1
DCB vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 314,85, vermeerderd met de samengestelde wettelijke handelsrente over € 272,24 vanaf 5 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
2.2
[gedaagde] erkent de facturen voor een bedrag van € 272,24 verschuldigd te zijn. [gedaagde] voert verweer ten aanzien van de kosten en concludeert tot afwijzing van de vordering met betrekking tot de proceskosten en nakosten, met veroordeling van DCB in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat het volgende vast:
- Tussen DCB en [gedaagde] bestaat een bedrijfsmatige overeenkomst voor de verkoop en levering van zaken door DCB aan [gedaagde] .
- Op 27 oktober 2022 en 2 november 2022 heeft [gedaagde] van DCB brandstof Euro95-E10 gekocht en geleverd gekregen.
- Op 31 oktober 2022 heeft DCB een factuur van € 178,22 aan [gedaagde] gestuurd voor Euro95-E10 en paskosten.
- Op 7 november 2022 heeft DCB een factuur van € 94,02 aan [gedaagde] gestuurd voor Euro95-E10.
3.2
[gedaagde] betwist de vordering uit hoofde van de facturen van DCB als zodanig niet. Gelet daarop acht de kantonrechter het bedrag van
€ 272,24toewijsbaar.
3.3
DCB vordert eveneens een bedrag van € 40,84 aan buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat hij niet in staat was om de hoofdsom te betalen en graag tot een betalingsregeling wilde komen. De totale som was pas net over de 30 dagen betalingstermijn heen en er is dwangmatig gecorrespondeerd door de gemachtigde van DCB.
3.4
Het betreft hier een overeenkomst tussen twee zakelijke partijen. [gedaagde] handelde immers in de hoedanigheid van een beroep of bedrijf en niet als consument. Derhalve is [gedaagde] ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW zonder aanmaning een vergoeding van € 40,-- verschuldigd voor redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte vanaf de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Tussen partijen staat vast dat de betalingstermijn was verstreken. Het bedrag van € 40,-- betreft een minimumbedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en voor het overige blijft de normering van incassokosten gelden zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. DCB heeft onweersproken gesteld dat zij [gedaagde] meerdere malen heeft aangemaand om de openstaande facturen te voldoen. Zodoende is voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 6:96 BW. Nu het gevorderde bedrag overeenkomt met het van toepassing zijnde tarief opgenomen in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, zal het bedrag van
€ 40,84worden toegewezen.
Rente
3.5
De gevorderde opeisbare handelsrente berekend tot aan de dagvaarding is niet betwist en daardoor ligt het bedrag van
€ 1,77voor toewijzing gereed. Vanaf de dag van dagvaarden, zal de lopende wettelijke handelsrente worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.
Proceskosten
3.6
Aangezien de vordering op het moment van dagvaarden voor toewijzing gereed lag en dit ook niet als zodanig is betwist, zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. [gedaagde] heeft weliswaar betoogd dat hij een betalingsregeling wilde treffen met DCB, maar dat de incassogemachtigde daar niet aan wilde meewerken. Een verplichting van DCB om met [gedaagde] een betalingsregeling te treffen, is gelet op de opeisbaarheid van de facturen niet aanwezig waardoor dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De proceskosten aan de zijde van DCB bedragen
€ 358,39, bestaande uit € 128,00 aan griffierecht, € 110,39 aan explootkosten en € 120,00 aan gemachtigdensalaris (één punt van € 80,00 voor de dagvaarding en één half punt van € 80,00 voor de ingediende akte).
3.7
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan DCB te betalen een bedrag van € 314,85 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 272,24 vanaf 5 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van DCB tot op heden begroot op € 358,39, daarin begrepen een bedrag van € 120,00 als salaris voor de gemachtigde van DCB;
4.3
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door DCB volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 40,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.