ECLI:NL:RBZWB:2023:1229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
399568_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg vaststellingsovereenkomst en nakoming van afspraken omtrent de verkoop van de woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De man vorderde dat de vrouw haar medewerking verleent aan de notariële levering van haar aandeel in de woning aan hem, na een vaststellingsovereenkomst die partijen op 30 oktober 2020 hadden gesloten. De vrouw had in deze overeenkomst onder andere afgesproken dat zij haar medewerking zou verlenen aan de verkoop van de woning en dat zij bij de levering een bedrag van € 20.000,-- zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de overdracht van de woning aan de man kan worden gezien als nakoming van de afspraken die partijen hebben gemaakt. De rechtbank wees de vorderingen van de man toe, met uitzondering van de vorderingen van de vrouw in reconventie, die werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw haar medewerking aan de notariële levering moet verlenen, en dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw als zij niet meewerkt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/399568 / HA ZA 22-353
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de aanvullende stukken (producties 15 t/m 22) van de zijde van de man, ingekomen op 27 december 2022 (deze zijn aan het eind van de hierna te noemen mondelinge behandeling met instemming van de vrouw bij de processtukken gevoegd),
- de mondelinge behandeling op 6 januari 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitaantekeningen van de advocaten van partijen;
- de e-mailberichten van beide advocaten van respectievelijk 7 en 13 februari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan het [adres 1] (hierna: de woning).
2.3.
Partijen hebben tot maart 2017 in de woning samengewoond.
2.4.
Op 18 maart 2017 heeft de man de woning verlaten en heeft hij (tijdelijk) een huurwoning betrokken.
2.5.
De man heeft op 6 juli 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 2 juli 2019 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, het voortgezet gebruik van de woning aan de vrouw toegekend, de (wijze van) verdeling gelast als in r.o. 4.9. t/m 4.35. van die beschikking omschreven, bepaald dat de vrouw dient mee te werken aan verkoop van de woning aan een derde en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
De vrouw is tegen de echtscheidingsbeschikking in hoger beroep gegaan.
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 19 december 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland de vrouw veroordeeld om mee te werken aan verkoop van de woning, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 15,-- per dag.
2.8.
Bij beschikking van 18 augustus 2020 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden de echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de daarin tussen partijen uitgesproken echtscheiding bekrachtigd.
2.9.
Op 30 oktober 2020 is de mondelinge behandeling van het hoger beroep bij het Hof Arnhem-Leeuwarden voortgezet. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt, die is vastgelegd in een door hen beiden ondertekende vaststellingsovereenkomst en deel uitmaakt van de eindbeschikking van het Hof van 3 november 2020. In die vaststellingsovereenkomst is – voor zover hier van belang – het navolgende tussen partijen afgesproken:
“1. (betreft partneralimentatie ad € 1.750,-- per maand, door de man aan de vrouw te betalen vanaf 1 maart 2021 tot en met 29 februari 2024;
samenvatting rechtbank).
2. (betreft inschrijving echtscheidingsbeschikking;
samenvatting rechtbank)
3. De vrouw mag tot 1 maart 2021 in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. De man blijft de hypotheekrente voldoen.
4. De vrouw zal haar volledige medewerking verlenen aan alle verkoopactiviteiten met betrekking tot de woning. Daartoe zal zij in ieder geval uiterlijk 6 november 2020 de set sleutels inleveren bij de makelaar, de verkoopopdracht getekend hebben en meewerken aan het maken van foto’s. De man heeft de regie in samenwerking met de makelaar over de verkoopactiviteiten, waaronder het bepalen van de vraag- en laatprijs en het voeren van verkooponderhandelingen.
Door de makelaar geadviseerde investeringen zijn voor rekening van de man.
De vrouw zal op eerste verzoek van de makelaar haar medewerking verlenen aan bezichtigingen. (…)
5. (…)
6. Aan de man wordt toebedeeld de inboedel zoals beschreven in productie N (overgelegd namens de vrouw). De trailer, caravan en aanhanger worden door de man verkocht, waarna de verkoopopbrengst daarvan met de vrouw bij helfte wordt verdeeld. Voor het overige vindt de inboedelverdeling zonder nadere verrekening plaats. Aan de vrouw komen toe haar persoonlijke bezittingen (partijen wel bekend).
7. Bij gelegenheid van de levering van de woning zal de vrouw een bedrag van
€ 20.000,- netto ineens ontvangen. Voor het overige komt de opbrengst aan de man toe.
(…)”
2.10.
Door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Deventer is het huwelijk van partijen op 6 november 2020 ontbonden.
2.11.
De woning is in december 2020 op Funda te koop aangeboden. Kort daarna is de woning weer uit de verkoop gehaald.
2.12.
De vrouw is op 1 maart 2021 uit de woning vertrokken. Op of rond 1 augustus 2021 heeft de man de echtelijke woning betrokken; hij woont daar nog steeds.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw veroordeelt haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële levering van het aandeel van de vrouw in de eigendom van de woning, gelegen te ( [postcode] )
[adres 1] , aan de man;
II. bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van de vrouw, als zij – nadat zij daartoe is gesommeerd door of namens de man, de betrokken notaris en haar een termijn van een week is gegeven om alsnog mee te werken – nalaat om middels een akte van verdeling haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de man;
III. voor recht verklaart dat de verplichtingen van de man met betrekking tot de verkoop -en verdeling van de verkoopopbrengst van de caravan, de trailer en de aanhanger, als genoemd in nummer 6 van de vaststellingsovereenkomst, zijn komen te vervallen;
IV. de vrouw veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan de man ad € 22.075,
althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vaststelt, met bepaling
dat de man bevoegd is het door de rechtbank te bepalen bedrag te verrekenen met het
door de man aan de vrouw wegens overbedeling verschuldigde bedrag van € 20.000;
V. de vrouw veroordeelt in de kosten van het geding en daarbij op voorhand het nasalaris begroot op een bedrag van € 163,- zonder betekening en € 248,- met betekening van dit vonnis, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de in artikel 119 van Boek 6 BW bedoelde wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan.
3.2.
De vrouw voert verweer en vraagt de rechtbank de vorderingen van de man af te wijzen.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
1. bij toescheiding van de echtelijke woning aan de man, bepaalt dat de man de actuele overwaarde van de echtelijke woning met de vrouw dient te delen op basis van 50/50 onder de verplichting de vrouw te vrijwaren uit de hoofdelijkheid van de hypotheek(en) verbonden aan de echtelijke woning;
subsidiair:
2. indien de woning aan een derde wordt verkocht, bepaalt dat aan de vrouw ter compensatie van de door de man veroorzaakte BKR-registratie van de vrouw/negatieve aantekening bij de bank een bedrag van € 60.000,-- wordt betaald alsmede een bedrag van
€ 20.000,-- – conform de vaststellingsovereenkomst – te verhogen met de wettelijke rente vanaf de datum van ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de man veroordeelt tot betaling van de opbrengsten van caravan/trailer/ aanhanger aan de vrouw (50%) – na verkoop – welke verkoop uiterlijk dient plaats te hebben gevonden binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis waarbij de man aan de vrouw bewijsstukken van de verkoop en opbrengst dient te overleggen één en ander op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag voor elke dag dat de man deze verkoop niet heeft gerealiseerd en de gelden daarvan niet heeft afgedragen aan de vrouw;
4. de man veroordeelt tot het verlenen van zijn volledige medewerking aan de wettelijke vereveningen van de pensioengelden van de man waarbij de man binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw de complete informatie dient te verstrekken met betrekking tot de door de man bij verschillende pensioenverzekeraars opgebouwde pensioengelden en de man verplicht alles in het werk te stellen om binnen bedoelde termijn van 7 dagen bij de pensioenverzekeraars vast te leggen dat de vrouw een wettelijke aanspraak maakt op de pensioengelden die gedurende het huwelijk door de man zijn opgebouwd bij verschillende verzekeraars één en ander op straffe van een dwangsom van
€ 500,-- per dag voor iedere dag dat de man na betekening van dit vonnis en ommekomst van de 7 dagen als bedoeld in gebreke blijft te voldoen aan dit vonnis;
kosten rechtens.
3.4.
De man voert verweer tegen de vorderingen van de vrouw en vraagt deze af te wijzen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk besproken worden.
4.2.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen het bij de beoordeling van het geschil betrekken van het merendeel van de door de vrouw bij haar conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie overgelegde (30) producties. Door die producties niet toe te lichten en er enkel naar te verwijzen is onvoldoende voldaan aan de in artikel 22b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) omschreven “wegwijsplicht”. De vrouw stelt dat de stukken wel zijn toegelicht en niet buiten beschouwing dienen te worden gelaten. De rechtbank stelt vast dat de vrouw een omvangrijke hoeveelheid stukken heeft overgelegd, waarnaar zij in haar conclusie inhoudelijk maar zeer beperkt verwijst. Het is niet aan de rechtbank om in een dergelijke situatie zelf die stukken te beoordelen op de vraag welk deel ervan mogelijk relevant is voor de beoordeling van het aan haar voorgelegde geschil. Voor zover de vrouw op de overgelegde stukken geen nadere toelichting heeft gegeven, zal de rechtbank die stukken dan ook buiten beschouwing laten; waar wel uitdrukkelijk naar bepaalde stukken wordt verwezen en een toelichting daarop wordt gegeven (zoals ten aanzien van de producties 23 en 24b) zal de rechtbank die stukken wel bij haar beoordeling betrekken.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de door hen op 30 oktober 2020 gemaakte afspraken, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, (deels) nog niet zijn nagekomen. Geen van partijen heeft de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst ingeroepen, zodat die nakoming alsnog dient plaats te vinden. De vorderingen van partijen zijn grotendeels ook op die nakoming gericht. Het betreft dan met name de in de vaststellingsovereenkomst onder 4, 6 en 7 opgenomen afspraken.
de woning(de afspraken onder 4 en 7)
4.4.
In de genoemde afspraken in de vaststellingsovereenkomst zijn partijen – voor zover hier van belang – overeengekomen dat de woning moet worden verkocht. De man zal daarvan – in samenspraak met een makelaar – de regie nemen, de vrouw zal waar dat nodig is meewerken. Bij de levering van de woning zal de vrouw – kennelijk ongeacht de hoogte van de verkoopopbrengst – een bedrag van € 20.000,-- netto ineens ontvangen; de rest van de opbrengst is voor de man.
4.5.
De man vordert nakoming van deze afspraken in die zin, dat hij nu vordert dat de woning aan hem wordt geleverd. De vrouw kan met die levering – zo blijkt uit haar primaire vordering in reconventie – in beginsel wel instemmen, maar zij stelt dat er dan geen sprake meer is van nakoming van de afspraak onder 4 in de vaststellingsovereenkomst (omdat verkoop aan een derde is overeengekomen), en dat onder die omstandigheden de afspraak onder 7 niet geldt; zij vraagt daarom voor dat geval verdeling van de verkoopopbrengst bij helfte.
4.6.
De vrouw stelt daartoe onder meer dat zij, had zij geweten dat de man de woning zou overnemen, zij met de afspraken niet zou hebben ingestemd. Aan deze stelling verbindt zij geen concrete gevolgen met betrekking tot de geldigheid van de overeenkomst; met name doet zij geen beroep op vernietiging dan wel wijziging van de overeenkomst (op grond van een wilsgebrek). Dat betekent dat ook in de visie van de vrouw de overeenkomst dient te worden nagekomen.
4.7.
Gelet op de standpunten van partijen zal dan moeten worden bezien overdracht van de woning aan de man kan worden gezien als nakoming van hetgeen tussen partijen omtrent (de verkoop van) de woning is overeengekomen. De rechtbank zal daartoe de afspraken tussen partijen dienen uit te leggen. Daarbij dient niet alleen naar de bewoordingen van de overeenkomst te worden gekeken, maar ook naar wat partijen voorafgaand en na het sluiten van de overeenkomst over en weer hebben verklaard, uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden daaruit redelijkerwijze mochten begrijpen. De manier waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst kan daarbij eveneens relevant zijn.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de bewoordingen van de overeenkomst een overdracht van de woning aan de man niet uitsluiten. De onder 7 gemaakte afspraak gaat vooral over hoe partijen in de afwikkeling van de gemeenschappelijke eigendom van de woning de taken verdelen: de man neemt de regie over de verkoop, de vrouw zal desgevraagd haar medewerking daaraan verlenen. Dat alleen kan worden verkocht aan een derde (en er dus geen overdracht aan één van partijen mag plaatsvinden) blijkt uit de tekst niet. Daarbij moet worden bedacht dat – zoals tijdens de mondelinge behandeling is gebleken – ten tijde van het aangaan van de overeenkomst geen van partijen de intentie had om de woning over te nemen; die mogelijkheid is niet aan de orde geweest. Het ging partijen er vooral om dat er afspraken werden gemaakt over hoe de gemeenschappelijkheid in de woning kon worden beëindigd. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt verder dat de financiële afwikkeling tussen partijen na verkoop van de woning niet afhankelijk is gemaakt van de hoogte van de te realiseren verkoopprijs: de vrouw zou na levering van de woning een vast bedrag – namelijk € 20.000,-- – uit de opbrengst ontvangen en de verdere opbrengst was voor de man. In financiële zin was voor de vrouw de feitelijke uitvoering van de afspraak onder 7 (aan wie zou worden verkocht, en voor welke prijs) dus niet erg relevant; zij zou in alle gevallen voormeld vast bedrag ontvangen. Ook dat past in de hiervoor genoemde bedoeling van partijen om vooral een voor beiden acceptabele weg te vinden om uit de gemeenschappelijkheid te komen; de wijze waarop dat gebeurde was niet het belangrijkste, maar vooral dàt het gebeurde.
4.9.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat de kern van wat partijen bedoelden met hun afspraken was: de gemeenschappelijkheid van de woning moet worden beëindigd en de vrouw ontvangt hoe dan ook een bedrag van € 20.000,--. Met de nu door de man voorgestane overdracht van de woning aan hem wordt die doelstelling volledig behaald; een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt onder die omstandigheden met zich dat de door de man nu voorgestane afwikkeling van de woning in redelijkheid als uitvoering van de overeenkomst kan gelden.
4.10.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering onder I van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de overdracht van de woning aan hem dient te worden toegewezen; daarbij dient uiteraard hetgeen voorts op 30 oktober 2020 tussen partijen is overeengekomen (waaronder de betaling door de man aan de vrouw van het bedrag van € 20.000,--) te worden nagekomen. Verder geldt als voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en). De rechtbank ziet in de stellingname van de vrouw aanleiding om ook de vordering onder II van de man toe te wijzen; voor het geval de vrouw niet binnen de in die vordering genoemde termijn meewerkt zal dit vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treden van die medewerking, een en ander zoals hierna nader omschreven.
4.11.
De primaire vordering van de vrouw zal worden afgewezen; zoals hiervoor overwogen kan de overdracht van de woning aan de man in redelijkheid immers worden gezien als uitvoering van hetgeen tussen partijen is overeengekomen. Ook de overige afspraken dienen dan te worden nagekomen; dat betekent dat de vrouw bij overdracht van de woning een bedrag van de man zal ontvangen van € 20.000,--. Voor verdeling van de overwaarde bij helfte is dan, gelet op hetgeen tussen partijen is overeengekomen, geen grondslag.
4.12.
Ook de subsidiaire vordering van de vrouw zal worden afgewezen. Die vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de woning aan een derde wordt verkocht; voor dat geval vordert de vrouw dat de man haar, naast het bedrag van € 20.000,--, een bedrag van
€ 60.000,-- betaalt ter compensatie van de door de man veroorzaakte negatieve BKR-registratie, te verhogen met de wettelijke rente. Aan genoemde voorwaarde – namelijk dat aan een derde wordt verkocht – wordt evenwel, gelet op hetgeen hierna zal worden beslist – niet voldaan. Al om die reden kan de vordering niet worden toegewezen.
caravan/trailer/aanhanger(de afspraak onder 6)
4.13.
Tussen partijen staat vast dat de trailer is verkocht en dat de opbrengst tussen partijen bij helfte is verdeeld; in zoverre is de overeenkomst nagekomen en dienen de vorderingen van beide partijen te worden afgewezen. Ten aanzien van de caravan staat vast dat deze door de man is verkocht voor een bedrag van € 3.750,--; de vrouw heeft op grond van de overeenkomst recht op de helft van dit bedrag, dus op € 1.875,--. Ten aanzien van de aanhanger zijn partijen – in afwijking van de overeenkomst van 30 oktober 2020 – bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overeengekomen dat deze aan de man wordt toebedeeld, voor een waarde van € 475,--, en dat hij de helft van die waarde, dus € 237,50, aan de vrouw zal vergoeden. Gelet op deze afwikkeling dient de man nog aan de vrouw een bedrag van € 2.112,50 te betalen. De man stelt dat hij dit bedrag kan verrekenen met een door de vrouw nog aan hem verschuldigd bedrag; de rechtbank zal daarover hierna, onder
4.17, oordelen.
schadevergoeding
4.14.
De man vordert veroordeling van de vrouw tot betaling van schadevergoeding aan hem van (tenminste) € 22.075,--; hij doet een beroep op verrekening ex artikel 6:127 BW van het door hem ter uitvoering van de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken aan de vrouw verschuldigde bedrag met deze schadevergoeding. De man stelt een tweetal ten gevolge van wanprestatie/onrechtmatige daad van de vrouw ontstane schadeposten:
a.
a. betreffende de inboedel: in strijd met de al genoemde afspraak onder 6 – inhoudend dat de vrouw alleen haar persoonlijke bezittingen zou meenemen – heeft de vrouw een aantal zaken, die niet haar persoonlijke bezittingen waren, meegenomen (productie 10 bij de dagvaarding). Dat deze inboedelzaken niet op de in de afspraak onder 6 genoemde productie N stonden, betekent niet dat de vrouw deze kon meenemen; de man mocht er van uitgaan dat productie N compleet was. De vrouw heeft door deze zaken mee te nemen wanprestatie gepleegd. De man heeft daardoor schade geleden, die hij becijfert op € 11.000,--; omdat de vrouw de zaken heeft behouden, heeft de man deze voor dat bedrag moeten vervangen.
bbetreffende de woning/inboedel: de vrouw heeft in de periode dat zij alleen in de woning verbleef niet goed voor de roerende en onroerende zaken die aan de man toekwamen gezorgd. Daardoor is schade aan de woning en de inboedel ontstaan, die de man heeft moeten (laten) herstellen, en hij heeft het geheel grondig moeten (laten) reinigen. Hij stelt deze schade op een bedrag groter dan € 11.075,--.
4.15.
De vrouw betwist gehouden te zijn tot vergoeding van schade, en betwist dus ook de mogelijkheid tot verrekenen. Zij stelt daartoe:
ad a. betreffende de inboedel: aan de man zijn de in productie N genoemde inboedelzaken toegedeeld. Productie N is niet een opsomming van de volledige inboedel; het was ook nooit de bedoeling dat de volledige inboedel aan de man zou worden toebedeeld. In de afspraak onder 6 staat enkel dat “de inboedel zoals beschreven in productie N” aan de man wordt toebedeeld, en dat voor het overige de inboedelverdeling zonder nadere verrekening plaats vindt. De vrouw had dus recht op een deel van de inboedel, voor zover deze niet was genoemd in productie N. Zij mocht die zaken zonder nadere verrekening meenemen.
ad b. betreffende de woning/inboedel: de vrouw betwist dat zij de woning in deplorabele toestand heeft achtergelaten. Zij heeft normaal gebruik gemaakt van de woning en de bestaande huisraad. De meubels waren al meegenomen uit de voorgaande woning en vertoonden normale slijtage en gebruikssporen. De door de man opgevoerde kosten zijn onterecht en dus niet verrekenbaar.
4.16.
De rechtbank overweegt omtrent de schadevorderingen van de man als volgt:
ad a. betreffende de inboedel: uit de door partijen onder 6 in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraak kan worden afgeleid dat aan de vrouw zijn toegedeeld haar persoonlijke bezittingen, en aan de man de inboedelgoederen, zoals vermeld in productie N. Tussen partijen staat wel vast dat de inboedel van partijen uit meer dan alleen de persoonlijke bezittingen van de vrouw en de in productie N genoemde goederen bestond. Die goederen zijn in de afspraak onder 6 kennelijk buiten beschouwing gebleven. Waar partijen hebben afgesproken dat “voor het overige (…) de inboedelverdeling zonder nadere verrekening plaats (vindt)” ziet die afspraak, gelet op de context ervan, enkel op de verdeling van de in de afspraak genoemde goederen (die vermeld op productie N en de persoonlijke bezittingen van de vrouw). Over andere inboedelgoederen zijn dan geen afspraken gemaakt. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de vrouw door die goederen mee te nemen jegens de man wanprestatie heeft gepleegd. Er is dan geen grondslag om de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen. Wel staat vast dat de vrouw de goederen niet zonder meer heeft kunnen meenemen; de inboedelgoederen die niet op productie N staan vermeld en die niet persoonlijke bezittingen van de vrouw waren, dienen nog tussen partijen te worden verdeeld.
ad b. betreffende de woning/inboedel: in het licht van het verweer van de vrouw op dit punt heeft de man naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de wijze waarop de vrouw de woning en de inboedel heeft gebruikt als wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen jegens hem moet worden gezien en dat hij daardoor de door hem genoemde schade heeft geleden. Met name kan de rechtbank uit het gestelde niet afleiden dat de gevolgen van het door de man genoemde handelen van de vrouw zodanig zijn geweest dat moet worden gesproken van schade, en voorts geeft de man zelf aan dat hij de hoogte van de door hem voor herstel gemaakte kosten op een enkel bedrag na niet kan aantonen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om –zonder de man tot nadere bewijsvoering (die niet door hem is aangeboden) toe te laten – de vordering af te wijzen.
verrekening
4.17.
Nu op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat de man in het kader van de afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap van de vrouw geen bedrag te vorderen heeft, komt de rechtbank aan de vraag of hij zijn schuld aan de vrouw met zijn vordering kan verrekenen niet toe.
pensioenverevening
4.18.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat ten aanzien van de pensioenen van de man, voor zover bij de vrouw bekend, de voor verevening noodzakelijke formulieren door haar zijn ingestuurd en de verevening is geregeld, dan wel daarvoor bij haar voldoende informatie beschikbaar is. Evenwel heeft de vrouw er geen zekerheid over of de man nog bij andere pensioenuitvoerders een pensioen heeft opgebouwd. Op de mondelinge behandeling is daarom afgesproken dat de man haar een afschrift van zijn pensioenoverzicht – waarop alle door hem opgebouwde pensioenen zijn vermeld – zal toesturen. Bij de onder 1.1, laatste gedachtestreepjes, genoemde e-mailberichten hebben de advocaten laten weten dat de man dat overzicht heeft toegezonden en dat partijen geen beslissing van de rechtbank meer verlangen op dit punt. De rechtbank beschouwt de vordering onder 4 van de vrouw dan ook als ingetrokken.
proceskosten
4.19.
In de omstandigheid dat partijen ieder deels in het ongelijk worden gesteld, en voorts gelet op het feit dat dit geschil de afwikkeling van een huwelijk betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren. In hetgeen door de man is gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

5.Beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
- veroordeelt de vrouw om haar volledige medewerking te verlenen aan de notariële levering van (haar aandeel in) de eigendom van de woning, gelegen aan de [adres 1] , aan de man, een en ander met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.11 is overwogen;
- bepaalt dat dit vonnis op de voet van artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van de vrouw, als zij – nadat zij daartoe is gesommeerd door of namens de man, de betrokken notaris en haar een termijn van een week is gegeven om alsnog mee te werken – nalaat om middels een akte van verdeling haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de man;
- veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de helft van de opbrengst/waarde van de caravan en de aanhanger, zijnde een bedrag van € 2.112,50;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.