ECLI:NL:RBZWB:2023:1246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
23-001043
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een hond

Op 13 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een klaagschrift behandeld dat was ingediend door klager, die zijn hond terugvorderde na inbeslagname op 7 januari 2023. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. van de Kerkhof, stelde dat het belang van strafvordering niet langer vorderde dat het beslag op zijn hond voortduurde. Hij voerde aan dat de inbeslagname niet was gerechtvaardigd, omdat er geen bewijs was van langdurige mishandeling en dat het incident dat had geleid tot de inbeslagname een eenmalig voorval was. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, betoogde echter dat er voldoende ernstige bezwaren waren tegen klager en dat het beslag moest blijven bestaan om de hond te beschermen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedragingen bestond, het hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later tot verbeurdverklaring van de hond zou besluiten. De rechtbank nam in overweging dat klager geen eerdere incidenten had en dat het gedrag als een eenmalig voorval werd beschouwd. Bovendien had de hond veel emotionele waarde voor klager, wat ook door zijn therapeut werd bevestigd. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de hond aan klager, waarbij zij oordeelde dat een definitieve scheiding van klager en zijn hond disproportioneel zou zijn.

De beslissing werd schriftelijk bevestigd door rechter mr. E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klager.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-001043
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. P van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, op het adres Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 7 januari 2023 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen klager in beslag is genomen: een hond (Beierse zweethond);
  • het klaagschrift, ingediend op 11 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 13 februari 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, klager en mr. P. van de Kerkhof als raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Daartoe is aangevoerd dat het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag ontbreekt. Onduidelijk is op grond van welk strafvorderlijk belang de inbeslagname van de hond heeft plaatsgevonden, zodat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 94 Sv stelt en de hond reeds om die reden dient te worden teruggegeven aan klager. Daarnaast acht klager het voortduren van het beslag in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit nu kennelijk op basis van één melding en zonder nader onderzoek is besloten tot inbeslagname, klager geen documentatie heeft en diervriendelijk is. Klager wordt ernstig bezwaard door voort-during van het beslag nu zijn hond voor hem een grote emotionele waarde heeft en hij ook zeer gehecht is aan zijn hond.
De raadsman heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat hij het hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter, later oordelend, tot een verbeurdverklaring van de hond zal beslissen nu een degelijke beslissing doorgaans is voorbehouden voor ernstige gevallen van dierenmishandeling. In het onderhavige geval is daar geen sprake van. Hoewel klager heeft toegegeven dat hij zijn hond heeft geslagen, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van een langdurige periode van verwaarlozing/ mishandeling van de hond. De raadsman verwijst daarbij naar het proces-verbaal van bevindingen nr. 9 waarin de politie heeft gerelateerd dat het gaat om een jonge hond met een lief karakter waar door de dierenarts geen zichtbaar letsel bij is geconstateerd. Het gaat aldus om een incident. Klager heeft ook geen documentatie met betrekking tot dit soort zaken en ook uit de beschrijving van het gedrag van de hond kan niet tot recidivegevaar worden geconcludeerd. De raadsman acht het relevant dat klager ruiterlijk heeft toegegeven dat hij verkeerd heeft gehandeld en dat hij er ook veel spijt van heeft.
Ook in het kader van proportionaliteit dient het beslag te worden opgeheven. Klager heeft er mentaal zeer onder te lijden en voortduring van het beslag bemoeilijkt zijn behandeltraject. Het andere hondje van klager lijdt ook zichtbaar onder het gemis van [naam hond] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Hij acht het in deze stand van het geding niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de hond zal bevelen. Het dossier bevat volgens de officier van justitie voldoende ernstige bezwaren voor de betrokkenheid van klager bij de hem verweten mishandeling van zijn hond. Door een getuige is gezien dat klager zijn hond heeft geslagen en klager bekent dit ook. Het recidivegevaar kan hieruit worden afgeleid. Het ging in casu niet slechts om een corrigerende tik, maar om het driemaal slaan met de vuisten tegen/op de hond. Logischerwijs heeft er ter bescherming van de hond beslaglegging plaatsgevonden. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaren.
Klager heeft in raadkamer aangevoerd dat hij zijn hond niet met de vuisten heeft geslagen en dat het ook de eerste keer is dat hij een klap aan zijn hond heeft uitgedeeld. Hij heeft daar enorm veel spijt van en verklaart dat de kans op herhaling nul is.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank is van oordeel dat - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift en met inachtneming van het summiere karakter van de raadkamer - ten opzichte van klager een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedraging kan volgen. De beslaglegging was dan ook terecht. De rechtbank acht het echter hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de hond zal bevelen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat klager geen relevante documentatie heeft. Daarnaast wordt er in de voorhanden zijnde stukken geen melding gemaakt van eerdere incidenten. De rechtbank beschouwt het gedrag van klager als eenmalig incident en zij schat het recidive-gevaar dan ook in als gering. Bij dat oordeel kent de rechtbank voorts gewicht toe aan de inhoud van de e-mail van de psychosociaal therapeut van klager van 30 januari 2023, waarin wordt omschreven dat [naam hond] veel emotionele waarde heeft voor klager en dat het incident veel indruk op hem heeft gemaakt. Hoewel klager verkeerd heeft gehandeld, zou het onder deze omstandigheden definitief scheiden van klager en [naam hond] disproportioneel zijn.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en bepalen dat de hond aan klager dient te worden teruggegeven.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift gegrond.
Deze beslissing is een schriftelijk bevestiging van de op 13 februari 2023 in de openbare raadkamer mondeling gegeven beslissing door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordig-heid van mr. S.H.M.R. Chevalier, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering.