Op 13 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een klaagschrift behandeld dat was ingediend door klager, die zijn hond terugvorderde na inbeslagname op 7 januari 2023. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P. van de Kerkhof, stelde dat het belang van strafvordering niet langer vorderde dat het beslag op zijn hond voortduurde. Hij voerde aan dat de inbeslagname niet was gerechtvaardigd, omdat er geen bewijs was van langdurige mishandeling en dat het incident dat had geleid tot de inbeslagname een eenmalig voorval was. De officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, betoogde echter dat er voldoende ernstige bezwaren waren tegen klager en dat het beslag moest blijven bestaan om de hond te beschermen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een redelijk vermoeden van schuld aan de verweten gedragingen bestond, het hoogst onwaarschijnlijk was dat de rechter later tot verbeurdverklaring van de hond zou besluiten. De rechtbank nam in overweging dat klager geen eerdere incidenten had en dat het gedrag als een eenmalig voorval werd beschouwd. Bovendien had de hond veel emotionele waarde voor klager, wat ook door zijn therapeut werd bevestigd. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de hond aan klager, waarbij zij oordeelde dat een definitieve scheiding van klager en zijn hond disproportioneel zou zijn.
De beslissing werd schriftelijk bevestigd door rechter mr. E.B. Prenger, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klager.