ECLI:NL:RBZWB:2023:1256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
BRE 20/9507
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een compromis inzake WOZ-waarde en immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 24 februari 2023, wordt het compromis tussen de belanghebbende en de heffingsambtenaar bekrachtigd. De belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 29 februari 2020, waarbij de WOZ-waarde was vastgesteld op € 418.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep instelde. Partijen bereikten op 11 januari 2023 overeenstemming over de WOZ-waarde, die nu is vastgesteld op € 380.000. De rechtbank merkt op dat een beroep tegen de WOZ-beschikking ook geldt voor de aanslag onroerendezaakbelastingen, maar niet voor de aanslag watersysteemheffing, omdat daartegen geen gronden zijn aangevoerd.

Daarnaast is er een vergoeding van proceskosten overeengekomen van € 1.847,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden. De belanghebbende vraagt ook om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met afgerond 10 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000. De heffingsambtenaar is verantwoordelijk voor € 100 en de Staat der Nederlanden voor € 900. De rechtbank wijst de minister aan als mede-partij in deze zaak.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de WOZ-waarde tot € 380.000, en legt de heffingsambtenaar verschillende vergoedingen op, waaronder immateriële schade en proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/9507
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben, verbonden aan Previcus Vastgoed B.V.),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Oosterhout), de heffingsambtenaar,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak bekrachtigt de rechtbank het compromis tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar betreffende de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 oktober 2020. Daarnaast beslist de rechtbank op het nevenverzoek van belanghebbende.
1.2.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Bij beschikking van 29 februari 2020 is de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2020 vastgesteld op € 418.000. Gelijktijdig is de aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaar opgelegd en is de aanslag watersysteemheffing eigenaren bekend gemaakt.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep niet op een zitting behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek bij brieven van 16 januari 2023 gesloten.

2.Overwegingen

2.1.
Partijen hebben op 11 januari 2023 bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde in het economische verkeer van de woning per waardepeildatum 1 januari 2019 nader moet worden vastgesteld op € 380.000. De rechtbank merkt in dat verband het volgende op: een beroep tegen de beschikking WOZ is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB (artikel 24, negende lid, van de Wet WOZ). Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslag watersysteemheffing eigenaren. Omdat belanghebbende tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaren geen gronden heeft aangevoerd, kan de rechtbank het tussen partijen gesloten compromis in zoverre niet in deze uitspraak bekrachtigen.
2.2.
Naast het inhoudelijke compromis zijn partijen een vergoeding in de proceskosten van belanghebbende overeengekomen. Deze kosten zijn tussen partijen vastgesteld op een bedrag van € 1.847,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 296 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het voorbereiden van de zitting met een waarde per punt van € 837). De rechtbank heeft geen reden gezien om partijen hierin niet te volgen. Het beroep wordt dan ook gegrond verklaard. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
2.3.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. Partijen verzoeken de rechtbank de vergoeding van immateriële schade vast te stellen. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. In de uitspraak op bezwaar staat dat het bezwaarschrift op 16 maart 20202 is ontvangen. In het verweerschrift van de heffingsambtenaar staat dat het bezwaarschrift (dagtekening 12 maart 2020) op 12 maart 2020 is ontvangen. De rechtbank gaat voor de ontvangstdatum van het bezwaarschrift dan ook uit van 12 maart 2020. De rechtbank is van oordeel dat het geschil inzake de vaststelling van de hoogte van de WOZ-waarde van de woning en van de aanslag OZB met de e-mail van 11 januari 2023 ten einde is gekomen, zodat het tijdsverloop na 11 januari 2023 buiten beschouwing moet blijven [1] . De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 10 maanden overschreden. Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar of een deel daarvan - recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 7 maanden heeft geduurd en daarmee 1 maand te lang, komt 1/10 deel (zijnde € 100) voor rekening van de heffingsambtenaar, en de rest (€ 900) voor rekening van de Staat der Nederlanden (de minister). De rechtbank merkt de minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van € 380.000 en vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 100;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 900;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.847,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 24 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 12 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.