ECLI:NL:RBZWB:2023:1262

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 23_159
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 28 februari 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 en 24 januari 2022, die respectievelijk de stopzetting van haar WIA-uitkering per 1 april 2022 en de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid per 24 november 2021 betroffen. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar, ingediend op 3 februari 2022. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres haar beroep niet te laat heeft ingesteld, ondanks dat dit vier maanden na de ingebrekestelling was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht verweerder om binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar te nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht van € 50,- vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Winia),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 3 februari 2002 gericht tegen de besluiten van 21 januari 2022 en 24 januari 2022 over respectievelijk de stopzetting van de uitkering van eiseres per 1 april 2022 en de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 november 2021, beide ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 112 van de Wet WIA). Het bezwaarschrift tegen de besluiten van 21 januari 2022 en 24 januari 2022 is bij verweerder ingediend op 3 februari 2022. Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op respectievelijk 12 augustus 2022 en 15 augustus 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 25 augustus 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De betrokkene moet het beroep binnen een redelijke termijn instellen. Als het beroep niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. Alhoewel het beroepschrift ruim vier maanden na afloop van de ingebrekestelling is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres het beroep niet te laat heeft ingesteld. Uit het dossier blijkt dat er tussen partijen in deze periode contact is geweest.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. In het verweerschrift van 24 januari 2023 heeft verweerder aangegeven dat er een tekort is aan verzekeringsartsen. Het is verweerder nog niet bekend wanneer er een besluit kan worden genomen. Uit een e-mail van 3 januari 2023 van verweerder blijkt dat het inplannen van de hoorzitting vanaf eind april 2023 zou kunnen plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat verweerder drie maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat de hoorzitting eind april 2023 wordt ingepland. Hiermee heeft verweerder na de fysieke hoorzitting nog een maand de tijd voor een eventuele beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar & beroep en het opstellen van de beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft ervaren dat verweerder aan deze termijn meer dan genoeg heeft.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 28 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.