ECLI:NL:RBZWB:2023:1279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
10172509_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele zaak met arbitraal beding en afstand van recht

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023, is een bevoegdheidsincident aan de orde. Eiseres in de hoofdzaak, een B.V., heeft gedaagden in de hoofdzaak aangesproken tot betaling van € 25.000,00, voortvloeiend uit een aannemingsovereenkomst waarop de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 2013 (AVA 2013) van toepassing zijn. Gedaagden in de hoofdzaak hebben een incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend, stellende dat de kantonrechter niet bevoegd is omdat de geschillen volgens artikel 17 lid 1 AVA 2013 beslecht dienen te worden door de Raad van Arbitrage voor de Bouw (RvA). Eiseres heeft echter afstand gedaan van het meerdere boven € 25.000,00, waardoor het geschil onder de competentie van de kantonrechter valt, zoals bepaald in artikel 93 Rv.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat, ondanks de afstand van recht in artikel 17 lid 5 AVA 2013, artikel 17 lid 6 AVA 2013 een uitzondering biedt voor geschillen die tot de competentie van de kantonrechter behoren. De rechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres, die beperkt is tot € 25.000,00, onder deze uitzondering valt. De vordering van gedaagden in het incident om de kantonrechter zich onbevoegd te verklaren is afgewezen. De kantonrechter heeft de kosten van het incident aan gedaagden in de hoofdzaak opgelegd, en de zaak is verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door gedaagden.

De uitspraak benadrukt de toepassing van arbitrageclausules in aannemingsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder een partij kan afzien van het recht om een geschil aan de gewone rechter voor te leggen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de kantonrechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, wat leidt tot de afwijzing van de incidentele vordering van gedaagden in het incident.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 10172509 CV EXPL 22-2724
vonnis d.d. 22 februari 2023
inzake
[eiseres in de hoofdzaak] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [eiseres in de hoofdzaak] ,
gemachtigde: mr. R. Wouters,
tegen

1.[gedaagde in de hoofdzaak sub 1]

wonende te [woonplaats]
2. [gedaagde in de hoofdzaak sub 2]
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna te noemen (in meervoud): [gedaagden in de hoofdzaak] ,
gemachtigde: mr. M.W. Huijzer.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 24 oktober 2022 met een bijlage en producties;
b. de incidentele conclusie tot onbevoegdheid met één productie van [gedaagden in de hoofdzaak] ;
c. de antwoordakte incidentele conclusie houdende exceptie onbevoegdheid van [eiseres in de hoofdzaak] .

2.Het geschil

in de hoofdzaak
2.1.
[eiseres in de hoofdzaak] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden in de hoofdzaak] hoofdelijk, te veroordelen tot betaling van € 25.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% over een bedrag van € 24.905,84 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden in de hoofdzaak] in de proceskosten.
2.2.
[eiseres in de hoofdzaak] stelt – samengevat – dat partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten, dat op die overeenkomst de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van Werk 2013 (hierna: AVA 2013) van toepassing zijn en dat [gedaagden in de hoofdzaak] na herhaalde aanmaningen en een deelbetaling van € 12.385,85 nog een deel van het verschuldigde, groot € 26.053,41 (inclusief € 1.147,57 aan incassokosten) onbetaald hebben gelaten. [eiseres in de hoofdzaak] beperkt haar vordering tot het bedrag van € 25.000,00, inclusief de tot aan de dag van dagvaarding verschuldigde rente en doet uitdrukkelijk afstand van het meerdere. Het geschil behoort daarmee ingevolge artikel 93 Rv tot de competentie van de kantonrechter, zodat op grond van artikel 17 lid 6 AVA 2013 (ook) de kantonrechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen en daarop te beslissen.
in het incident
2.3.
[eisers in het incident] vorderen dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vordering van [verweerster in het incident] in de hoofdzaak kennis te nemen, met veroordeling van [verweerster in het incident] in de kosten van de procedure in het incident. Daaraan leggen zij – samengevat – het volgende ten grondslag.
2.4.
De kantonrechter is niet bevoegd omdat in artikel 17 lid 1 AVA 2013 is bepaald dat alle geschillen tussen de opdrachtgever – in dit geval [eisers in het incident] destijds handelend als vennoten van [bedrijf] – en de aannemer die voortvloeien uit de aannemingsovereenkomst in beginsel worden beslecht door de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: RvA). Partijen hebben ingevolge artikel 17 lid 5 AVA 2013 afstand gedaan van het recht zich tot de gewone rechter te wenden. De uitzondering van artikel 17 lid 6 AVA 2013 is niet van toepassing, omdat dat alleen is bedoeld voor eenvoudige incassovorderingen, waarvan in dit geval geen sprake is. Bovendien is bij exploot van 6 december 2021 en in de daaropvolgende e-mail van 13 december 2021 van de gemachtigde van [verweerster in het incident] aangezegd dat het geschil aan de RvA zou worden voorgelegd en is [eisers in het incident] onder valse voorwendselen tot betaling van een deel van de vordering aangezet, opdat [verweerster in het incident] haar vordering alsnog aan de kantonrechter zou kunnen voorleggen. Deze kunstgreep kan er niet toe leiden dat het geschil onder de werkingssfeer van artikel 17 lid 6 AVA 2013 valt. Dat betekent dat (alleen) de RvA bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
2.5.
[verweerster in het incident] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met hoofdelijke veroordeling van [eisers in het incident] in de kosten van de procedure in het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
2.6.
Het verweer van [verweerster in het incident] luidt – kortgezegd – als volgt. Ingevolge artikel 17 lid 6 AVA 2013 kunnen geschillen die tot de competentiegrens van de kantonrechter behoren aan de bevoegde kantonrechter worden voorgelegd. Partijen hebben in zoverre geen afstand gedaan van het recht om een geschil aan de gewone rechter voor te leggen. Of het geschil wel of niet valt aan te merken als een ‘eenvoudig incassogeschil’ is daarbij niet van belang. [eisers in het incident] hebben niet betwist een bedrag van € 12.385,85 aan [verweerster in het incident] verschuldigd te zijn en hebben dat bedrag uiteindelijk ook betaald. Daarbij is van een ‘truc’ en ‘valse voorwendselen’ geen sprake geweest. [verweerster in het incident] heeft na deze (deel)betaling kunnen en mogen besluiten om vanuit kostenoogpunt het geschil niet aan de RvA maar aan de kantonrechter voor te leggen.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in het incident
3.1.
Tussen partijen staat vast dat zij, ieder handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf, een aannemingsovereenkomst zijn aangegaan en dat de AVA 2013 deel uitmaken van die overeenkomst. De AVA 2013 behelzen in artikel 17 een arbitraal beding in de zin van artikel 1020 lid 2 Rv. De vraag die in het incident voorligt, is of [verweerster in het incident] haar vordering op grond van artikel 17 lid 6 AVA 2013 (ook) aan de kantonrechter kan voorleggen, dan wel dat de kantonrechter zich op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd dient te verklaren.
3.2.
In artikel 17 AVA 2013 is – voor zover voor de beoordeling van belang – het volgende bepaald:
“1. Alle geschillen, welke ook – waaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd – die naar aanleiding van deze aannemingsovereenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen de opdrachtgever en de aannemer mochten ontstaan, worden beslecht bij wege van arbitrage door de Raad van Arbitrage voor de Bouw (…), behoudens voor zover op grond van de volgende leden een andere wijze van geschillenbeslechting geldt.
(…)
5. Voor de beslechting van geschillen tussen de aannemer en de opdrachtgever die niet is aan te merken als consument-opdrachtgever, doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
6. In afwijking van het eerste, vierde en vijfde lid kunnen geschillen, welke tot de competentie van de kantonrechter behoren, ter keuze van de meest gerede partij, ter beslechting aan de bevoegde kantonrechter worden voorgelegd.
(…)”
3.3.
[verweerster in het incident] vordert op grond van de aannemingsovereenkomst betaling van € 25.000,00, te vermeerderen met rente vanaf de dag van dagvaarding, en doet uitdrukkelijk afstand van het meerdere boven € 25.000,00. Daarmee betreft het – al dan niet ‘eenvoudige’ – geschil tussen partijen een zaak die op grond van het bepaalde in artikel 93, aanhef en onder a Rv, tot de competentie van de kantonrechter behoort, zodat de vordering ingevolge artikel 17 lid 6 AVA 2013 aan de kantonrechter kan worden voorgelegd. Dat partijen blijkens artikel 17 lid 5 AVA 2013 afstand hebben gedaan van hun recht om een uit de aannemingsovereen-komst voortvloeiend geschil voor te leggen aan de gewone rechter (de overheidsrechter), zoals [eisers in het incident] stellen, is op zichzelf juist, maar dat laat onverlet dat in het zesde lid van artikel 17 AVA 2013 daarop een uitzondering is gemaakt. Daarin is immers bepaald dat geschillen die tot de competentie van de kantonrechter behoren,
in afwijking vanhet eerste, vierde en
vijfdelid van artikel 17 AVA 2013, ter keuze van de meest gerede partij aan de kantonrechter kunnen worden voorgelegd. Het standpunt van [eisers in het incident] kan in zoverre dan ook niet worden gevolgd.
3.4.
In de stelling van [eisers in het incident] dat [verweerster in het incident] het geschil gelet op haar eigen handelwijze niet aan de kantonrechter kan voorleggen, ligt een beroep op rechtsverwerking besloten. Bij de beoordeling daarvan wordt vooropgesteld dat een beroep op rechtsverwerking alleen kan slagen ingeval van uitzonderlijke omstandigheden waardoor hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard ingeval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. HR 29 september 1995, NJ 1996, 89, HR 24 april 1998, NJ 1998, 621 en HR 20 mei 2005, RvdW 2005, 75). Het begrip ‘aanspraak’ betreft in dit verband niet alleen een bepaald vorderingsrecht, maar kan ook, zoals in dit geval, betrekking hebben op de uitoefening van een processuele bevoegdheid.
3.5.
Uit het feit dat [verweerster in het incident] bij exploot van 6 december 2021 (productie 17 bij dagvaarding), een procedure bij de RvA heeft aangekondigd, hebben [eisers in het incident] niet mogen afleiden dat [verweerster in het incident] het geschil niet alsnog, zo mogelijk, op grond van artikel 17 lid 6 AVA 2013, aan de kantonrechter zou voorleggen. Zoals [verweerster in het incident] terecht aanvoert, had zij op dat moment op grond van artikel 17 AVA 2013 ook geen andere mogelijkheid dan zich tot de RvA te wenden. De omstandigheid dat (de gemachtigde van) [verweerster in het incident] [eisers in het incident] daarna, op 13 december 2021 heeft voorgehouden dat het verstandig zou zijn om het door hen niet betwiste deel van de vordering te betalen ter besparing van kosten bij de RvA (productie 1 bij de incidentele conclusie tot onbevoegdheid), waarna [eisers in het incident] die betaling ook daadwerkelijk hebben verricht, kan evenmin de conclusie dragen dat [verweerster in het incident] bij [eisers in het incident] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat de procedure niet alsnog bij de kantonrechter aanhangig zou worden gemaakt. Indien [eisers in het incident] die mogelijkheid hadden willen uitsluiten en daarmee dus van het bepaalde in artikel 17 lid 6 AVA 2013 hadden willen afwijken, dan had het juist op hun weg gelegen om dit uitdrukkelijk aan [verweerster in het incident] kenbaar te maken. Dat zij dat hebben gedaan en [verweerster in het incident] daarmee heeft ingestemd, is echter gesteld noch gebleken. Nu door [eisers in het incident] evenmin gemotiveerd is gesteld dat en waarom zij door deze keuze van [verweerster in het incident] in hun positie onredelijk worden benadeeld, dient hun beroep op rechtsverwerking te worden verworpen.
3.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat de kantonrechter op grond van artikel 17 lid 6 AVA 2013 bevoegd is om van de vordering van [verweerster in het incident] kennis te nemen en de incidentele vordering van [eisers in het incident] dus zal worden afgewezen.
3.7.
[eisers in het incident] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten in het incident, aan de zijde van [verweerster in het incident] tot nu toe vastgesteld op € 232,00 (1 punt à € 232,00) aan salaris voor de gemachtigde.
in de hoofdzaak
3.8.
Gelet op de beoordeling in het incident is de kantonrechter bevoegd om van de vordering kennis te nemen. De zaak zal worden verwezen naar nader te melden rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagden in de hoofdzaak]
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
wijst de vordering van [eisers in het incident] af;
veroordeelt [eisers in het incident] de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster in het incident] tot nu toe vastgesteld op € 232,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 22 maart 2023 te 09.00 uurvoor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden in de hoofdzaak] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.