ECLI:NL:RBZWB:2023:1320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
C/02/405226 / JE RK 23-69
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • W. Schrikker
  • J.M. Hamburger
  • M. de Graaf
  • A. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing met vaststellen zorgregeling

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft verzocht om een contactregeling met haar kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen momenteel in een pleeggezin verblijven en dat er zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de moeder. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 1 juni 2023, met de mogelijkheid voor de moeder om contact te hebben met de kinderen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er een voorlopige contactregeling moet worden vastgesteld, waarbij de moeder en de minderjarigen eenmaal per drie weken contact hebben, met begeleid contact in de eerste twee keren. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De rechtbank heeft de GI opgedragen om voor de volgende pro forma datum te rapporteren over de ontwikkelingen in de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/405226 / JE RK 23-69
C/02/402708 / JE RK 22-1856
Datum uitspraak: 28 februari 2023
Beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank over een verlenging ondertoezichtstelling, machtiging tot uithuisplaatsing en het vaststellen van een zorg- contactregeling
in de zaken van de

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
verzoekster inzake: C/02/405226 / JE RK 23-69,
belanghebbende inzake: C/02/402708 / JE RK 22-1856,

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg (waarnemend voor mr. M.M.M. Minkels),
verzoekster inzake: C/02/402708 / JE RK 22-1856,
belanghebbende inzake: C/02/405226 / JE RK 23-69,
betreffende

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedag 1] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedag 2] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
FAMILIE VAN [de pleegouders], de pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

Het procesverloop

Het verloop van de procedures blijkt uit:
inzake C/02/405226 / JE RK 23-69:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 9 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 12 januari 2023;
- brief van de GI van 30 januari 2023 met een verslag vanuit [ naam 1] van
16 november 2022.
inzake C/02/402708 / JE RK 22-1856:
- de beschikking van 25 januari 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank en de daarin vermelde stukken;
- de brief van de GI van 9 februari 2023 met bijlagen.
In beide zaken:
- de brief van mr. Molkenboer van 8 februari 2023 met bijlagen;
- de e-mail van de pleegouders van 12 februari 2023;
- de reactie op de e-mail van de pleegouders van mr. Molkenboer van
13 februari 2023;
- de reactie op de brief van de GI van 9 februari 2023 van mr. Molkenboer, gedateerd 13 februari 2023.
Op 14 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken van de GI en de moeder tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Tevens is tijdens de mondelinge behandeling de zaak met betrekking tot [dochter van moeder] , een andere dochter van de moeder, (bekend onder zaaknummer: C/02/405183 / JE RK 23-61) behandeld. In deze zaak is bij separate beschikking op 20 februari 2023 beslist. Verschenen en gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
Bij beschikking van 22 februari 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 1 maart 2023. Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
25 januari 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 1 maart 2023.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 25 januari 2023 inzake C/02/402708 / JE RK 22-1856 is de schriftelijke aanwijzing van de GI van 14 oktober 2022 als geheel vervallen verklaard en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangehouden tot de mondelinge behandeling op 14 februari 2023.

De verzoeken

C/02/405226 / JE RK 23-69:
De GI verzoekt, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
C/02/402708 / JE RK 22-1856:
Thans is nog aan de orde het verzoek van de moeder om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een contactregeling te bepalen tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor tenminste één weekeinde per veertien dagen alsmede de helft van de schoolvakanties, althans een zodanige contactregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie meent te behoren.

De standpunten

De GI heeft in beide zaken schriftelijk en mondeling het volgende – kort samengevat –
standpunt ingenomen. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is nodig. In de komende periode zal er op therapie en hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten worden ingezet. Voorts is een verbetering van de samenwerking van de moeder en de voor haar belangrijke personen een doel. Er is niet meer ingezet op thuisplaatsing. Er zal binnenkort een perspectiefbesluit genomen worden, dat door de rechtbank getoetst kan worden. Dan is de situatie voor iedereen duidelijk en kan vanuit die lijn verder worden gewerkt.
Uit de overgelegde rapporten van [ naam 1] blijkt dat de contactmomenten met de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel leken te vragen. Bij [minderjarige 2] werd voor en na een bezoekmoment met de moeder een duidelijke reactie gezien door middel van broekplassen en soms broekpoepen. [minderjarige 1] werd stiller en trok zich meer terug uit het contact. Er dient nog steeds sprake te zijn van begeleid contact. Te zien is bij de contacten dat de moeder aangestuurd moet worden in het verdelen van de aandacht over en het begrenzen van de minderjarigen. De minderjarigen ervaren het op en neer reizen als belastend. Het heeft de voorkeur om de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [plaats] te laten plaatsvinden. Zo kan de moeder ook toestemming geven aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om daar te wonen. De moeder geeft echter aan dat het voor haar lastig is om naar [plaats] te komen, maar niet duidelijk wordt wat er is ingezet of nodig is om dat wel te regelen. Hierover heeft nog geen gesprek met de moeder kunnen plaatsvinden. Een afspraak halverwege, tussen [woonplaats] en [plaats] , zou ook een mogelijkheid kunnen zijn. Het is wenselijk indien de bezoeken van de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afwisselend met en zonder hun jongere zusjes plaatsvinden. Het is belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] momenten hebben waarbij zij de volledige aandacht van de moeder kunnen krijgen, maar ook momenten waarbij zij een band kunnen opbouwen met hun zusjes.
De begeleide contacten verlopen weliswaar positief, echter die bevindingen zijn gebaseerd op een volledig begeleid en ingekaderd contactmoment voor de duur van één uur. De contacten vonden daarbij niet altijd plaats met alle kinderen van de moeder. Uit de overgelegde verslagen van de contactbegeleiding komen meerdere zorgen over de draagkracht en de opvoedcapaciteiten van de moeder naar voren. Dit beeld van de moeder wordt bevestigd door een verouderd onderzoek uit 2011, zoals dat is uitgevoerd door het Orthopedagogisch Centrum Brabant (OCB). De leerbaarheid van de moeder is afhankelijk van de emotionele situatie waarin zij zich bevindt. Een contactregeling waarbij de minderjarigen eenmaal per twee weken een weekend alsmede de helft van de schoolvakanties contact met hun moeder hebben, acht de GI niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omdat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder. Door het verblijf bij [zorgorganisatie] , moeder kind huis, zal daar meer inzicht in komen. Voor nu is het van belang dat er een stabiele contactregeling komt, waarbij het de moeder lukt om de afspraken na te komen.
Namens de moeder is schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er is sprake van een andere situatie dan in september 2022 het geval was. Uit de informatie van [zorgorganisatie] blijkt dat de moeder in staat is om voor de twee jongste minderjarigen te zorgen. Er is dan ook ruimte om te werken aan een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank wordt verzocht hier een nieuw standpunt over in te nemen. De Raad kan aan de hand van de informatie van [zorgorganisatie] snel het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel afronden en het verzoek van de GI afwijzen. De moeder wenst dat al haar kinderen thuis komen wonen, maar zij begrijpt ook dat dat niet gelijk kan. De machtiging tot uithuisplaatsing dient in duur beperkt te worden om het verloop van de contacten met de moeder te kunnen monitoren. Er moet ingezet worden op een uitbreiding van een onbegeleide contactregeling tussen de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [woonplaats] . Anderhalf uur heen in de auto zitten voor een contactmoment van één uur vindt niemand leuk. De GI doet niets om de contactmomenten uit te breiden. Er heeft maar één begeleid contact plaatsgevonden op 5 januari 2023. De GI heeft een incompleet overzicht ter zake de contacten overgelegd. Uit het overzicht blijkt dat de GI veelal de afspraken heeft afgezegd. De contacten verlopen goed. Het is misschien verstandig om in het begin niet alle minderjarigen gelijktijdig bij de moeder te laten verblijven. De pleegmoeder van [dochter van moeder] kan dan voor de twee jongste minderjarigen zorgen. Uit de brief van de pleegouders blijkt van goede bedoelingen maar niet van trauma’s bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er zijn bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds geen diagnoses gesteld. Uit het bij de moeder uitgevoerde persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat de moeder in staat geacht moet worden om de minderjarigen op te voeden en te verzorgen met ondersteuning. De GI is uitgegaan van oude informatie uit 2011. Met de pleegmoeder van [dochter van moeder] en pleegzorg ( [zorginstelling] ) is al afgesproken dat de pleegmoeder als weekend- en vakantiepleegmoeder kan fungeren voor de twee jongste minderjarigen. Zo heeft de moeder meer ruimte om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te vangen en de band met hen verder te versterken. De moeder zal het traject Stevig voortzetten. De moeder stelt zich ook open voor de verdere benodigde zorg. De moeder is het er niet mee eens dat het adres waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven geheim gehouden wordt. De moeder heeft geen contact meer met de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen bij de moeder komen wonen in [woonplaats] , met ondersteuning van de familie van de moeder en de pleegmoeder van [dochter van moeder] . De communicatie vanuit de GI met de moeder verloopt niet goed. De GI is niet in staat de ondertoezichtstelling naar behoren uit te voeren.
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende standpunt ingenomen. Vanaf het moment dat de moeder meewerkt met het moeder kind traject bij [zorgorganisatie] is er een andere situatie ontstaan. Dat traject dient eerst te worden afgerond alvorens de Raad het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan onderzoeken. Niet duidelijk is of de moeder in staat is de zorg over deze minderjarigen volledig dan wel gedeeltelijk weer op zich te nemen. Al maanden wordt aangegeven dat er stappen ten aanzien van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezet moeten worden, maar de tijd verstrijkt en er is nog steeds geen goede contactregeling. Er moet in mogelijkheden gedacht worden en niet in onmogelijkheden. De contacten zouden afwisselend bij de moeder en bij de pleegouders thuis kunnen plaatsvinden. De moeder mag de kinderen niet bij [zorgorganisatie] ontvangen. Zij staat bovendien onder bewind waardoor haar financiële mogelijkheden beperkt zijn. Met twee jonge kinderen met de trein gaan, is bijna onmogelijk. Er moet gekeken worden of de moeder financieel tegemoet gekomen kan worden door de kosten van het reizen te vergoeden of de reisafstand te halveren. Misschien dat het netwerk van de moeder nog kan helpen. Er moet op korte termijn een opbouwende contactregeling met de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komen, waarbij gestart wordt met eenmaal per drie weken contact. In eerste instantie met begeleid contact en dan op korte termijn uitbreiden met begeleid contact alleen bij aanvang en afsluiting van het contactmoment.
Door de pleegouders is schriftelijk – kort samengevat – het volgende standpunt ingenomen. In eerste instantie was het de bedoeling dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdelijk bij de pleegouders zouden verblijven. Later is de pleegouders gevraagd om een perspectief biedend pleeggezin te worden, hetgeen zij de minderjarigen wilden bieden ondanks de nodige aanpassingen in hun leven. Het is voor de pleegouders echter niet mogelijk om meer aanpassingen te doen om zo een uitgebreidere contactregeling met langere reistijden mogelijk te maken. De minderjarigen geven daarbij eveneens aan dat zij tegen de reistijden opzien. De wens van de moeder om de contacten in haar omgeving plaats te laten vinden, schuurt tegen de behoefte en het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en daarnaast ook met de praktische mogelijkheden van de pleegouders. De minderjarigen hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De stabiele situatie die hun nu geboden wordt, doet de minderjarigen goed. Het zou wel goed zijn indien onderzocht wordt wat er in de hoofden van de minderjarigen speelt. De pleegouders hebben hun bedenkingen gehad en geuit over de wijze waarop de GI de bezoeken en de begeleiding regelt. De pleegouders hopen dat de moeder de samenwerking met hen aan wil gaan, mochten de minderjarigen langdurig bij hen blijven wonen.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Zoals de rechtbank reeds in de beschikking van 20 februari 2023 in de procedure inzake [dochter van moeder] heeft overwogen, is er momenteel nog steeds veel onduidelijkheid over de situatie rondom [dochter van moeder] . Positief zijn in ieder geval de berichten over het verblijf van de moeder met [naam] bij [zorgorganisatie] , maar het is nog onvoldoende duidelijk of deze positieve ontwikkeling wordt voortgezet indien [dochter van moeder] eveneens volledig bij de moeder bij [zorgorganisatie] verblijft. De bevindingen van [zorgorganisatie] hebben naar het oordeel van de rechtbank ook gevolgen voor de vraag of de moeder de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer op zich kan nemen en welke hulp de moeder daarbij nodig heeft. Deze bevindingen dienen dan ook te worden afgewacht. De situatie van heden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gewijzigd ten opzichte van de situatie in september 2022, omdat de moeder thans meewerkt aan het ouder kind traject én de bevindingen van [zorgorganisatie] over de opvoedcapaciteiten van de moeder vooralsnog positief lijken te zijn.
Uit het door de moeder overgelegde persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat de moeder intensieve begeleiding nodig heeft zoals omschreven vanuit haar Wlz-indicatie, waarbij zij zorg in de nabijheid nodig heeft. Dat betekent dat het wenselijk is dat de zorgaanbieder dagelijks een huisbezoek brengt en er niet op moet vertrouwen dat de moeder voldoende zelfstandig inzicht heeft om te kunnen beoordelen hoe het thuis gaat. Door de moeder dagelijks te begeleiden zoals bedoeld vanuit de Wlz, kan de zorgaanbieder sneller ingrijpen en aansturen daar waar nodig. Met begeleiding kan men volgens het onderzoek verwachten dat de moeder voldoende regie kan behouden over haar leven en dat van de minderjarigen. Verder wordt geadviseerd de moeder te blijven begeleiden bij de omgangsregeling die de vader met de minderjarigen heeft. Met de zorgaanbieder kan zonodig het zorgprofiel bij het CIZ worden opgehoogd zodat de moeder meer uren begeleiding kan ontvangen, aldus de GZ-psycholoog. Nu er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de woning van de moeder bij Houvast is het niet duidelijk welke ondersteuning reeds aan de moeder kan worden gegeven.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling alsmede voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank zal echter beide maatregelen slechts voor de duur van drie maanden verlengen en het restant aanhouden. De rechtbank acht dit nodig aangezien de onderhavige procedures gekenmerkt worden door vertragingen (onder meer door ziekte van de gezinsvoogd en de gedragswetenschapper van [zorgorganisatie] ) en communicatiestoornissen tussen de moeder en de GI. Het is van groot belang dat de communicatie tussen de moeder en de GI wordt verbeterd en dat de advocaat van de moeder daarbij betrokken blijft.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er een voorlopige contactregeling dient te worden vastgesteld. Vooralsnog ziet de rechtbank aanleiding deze contactregeling als volgt vast te stellen:
- eenmaal per drie weken;
- de eerste twee keren is er begeleid contact gedurende anderhalf uur en daarna begeleid contact gedurende twee uur;
- de eerste keer vindt het contact plaats in de buurt van [plaats] , de tweede keer halverwege de woonplaats van de moeder en [plaats] en vervolgens om en om;
- bij het tweede en het vierde contact zijn de twee jongste minderjarigen ook geheel of gedeeltelijk aanwezig;
- voorts eenmaal per week beeldbellen; het tijdstip en dag in overleg met de pleegouders, de moeder en de GI te bepalen.
Gelet op de toegewezen duur van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en het aansluiten van de twee jongste minderjarigen komt de rechtbank nog niet tot een deels onbegeleid contact, zoals door de Raad is geadviseerd.
De rechtbank zal de GI in de gelegenheid stellen om vóór de navolgende pro forma datum de rechtbank, de moeder en haar advocaat, de pleegmoeder en de Raad te berichten wat de stand van zaken is en of het verzoek inzake de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gehandhaafd blijft.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 1 juni 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 1 juni 2023;
bepaalt dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig gerechtigd zijn tot contact:
- eenmaal per drie weken;
- de eerste twee keren is er begeleid contact gedurende anderhalf uur en daarna begeleid contact gedurende twee uur;
- de eerste keer vindt het contact plaats in de buurt van [plaats] , de tweede keer halverwege de woonplaats van de moeder en [plaats] en vervolgens om en om;
- bij het tweede en het vierde contact zijn de twee jongste minderjarigen ook geheel of gedeeltelijk aanwezig;
- voorts eenmaal per week beeldbellen; het tijdstip en dag in overleg met de pleegouders, de moeder en de GI te bepalen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing ten aanzien van het restantverzoek tot ondertoezichtstelling, de machtiging tot uithuisplaatsing alsmede de zorg- en contactregeling aan tot 4 mei 2023 PRO FORMA, met het verzoek aan de GI om te rapporteren over de ontwikkelingen en daarbij te berichten of de verzoeken tot ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden gehandhaafd.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023 door
mr. Hamburger, mr. De Graaf en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.