ECLI:NL:RBZWB:2023:1331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
10180988_01032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van incassokosten en uitkoopkosten uit overeenkomst van opdracht

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gerechtsdeurwaarder en een gedaagde partij. De eiseres, een gerechtsdeurwaarder, vorderde betaling van een factuur van € 495,70, die bestond uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering was gebaseerd op een overeenkomst van opdracht die was aangegaan voor de incasso van een vordering die de gedaagde had op een derde partij, V.O.F. [de V.O.F.]. De gedaagde betwistte de verschuldigdheid van de factuur en voerde aan dat de gerechtsdeurwaarder niet als goed opdrachtnemer had gehandeld, omdat er onvoldoende bewijs was voor de incassovordering. De kantonrechter oordeelde echter dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk als goed opdrachtnemer had gehandeld en dat de gedaagde de uitkoopkosten verschuldigd was, ongeacht op wiens initiatief de zaak was afgesloten. De kantonrechter wees de vordering van de gerechtsdeurwaarder toe, inclusief de gevorderde rente en incassokosten, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10180988 \ CV EXPL 22-3390
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiseres / gerechtsdeurwaarder],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres / gerechtsdeurwaarder] ,
gemachtigde: [naam 1] ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [naam 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 oktober 2022 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 juli 2021 heeft een telefonisch intakegesprek plaatsgevonden tussen de heer [naam 3] namens [eiseres / gerechtsdeurwaarder] en de heer [naam 2] namens [gedaagde] over een incasso-opdracht.
2.2.
Partijen zijn vervolgens een overeenkomst van opdracht aangegaan met betrekking tot de incasso van een vordering die [gedaagde] heeft op V.O.F. [de V.O.F.] (hierna: [de V.O.F.] ). Op 14 juli 2021 heeft [eiseres / gerechtsdeurwaarder] aan [gedaagde] hiervan een opdrachtbevestiging verzonden met daarbij de van toepassing zijnde algemene voorwaarden en de tariefkaart 2021. In de algemene voorwaarden staat onder meer:
“1.15 Uitkoopkosten: Kosten welke opdrachtgever verschuldigd wordt wanneer een zaak wordt afgesloten zonder dat deze volledig is geïncasseerd, ongeacht op wiens initiatief het afsluiten van het dossier plaatsvindt waarbij deze kosten onder meer een vergoeding zijn voor de door het ontijdige sluiten van het dossier misgelopen omzet. Zie voor het tarief de tariefkaart. Voor deze kosten wordt bij het aanvangen van een dossieropdracht een reservering aangebracht in het dossier. (...)
18.1
[eiseres / gerechtsdeurwaarder] heeft met betrekking tot een door de opdrachtgever aan hem verstrekte opdracht een inspanningsverplichting en zal dan ook nimmer gehouden kunnen worden aansprakelijk te zijn voor een bepaald incasso resultaat”
In de tariefkaart staat onder meer:
“Uitkoopkosten(annuleringskosten) € 210,- per dossier”.
2.3.
Op 20 juli 2021 heeft [gedaagde] een e-mailbericht verstuurd aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] waarin onder meer staat:
“Zoals eerder aangegeven beweert cliënt dat de gefactureerde prestaties nooit verricht zijn. Onzin natuurlijk want dan was er niet gefactureerd. Vorige week heb ik onze voormalige monteur gesproken die de reparatie heeft uitgevoerd en de olie heeft afgeleverd. Hij heeft mij bevestigd de reparatie te hebben uitgevoerd in het bijzijn van [naam 4] sr. En de olie te hebben afgeleverd op zijn huisadres. Wanneer hij dat heeft gedaan kan hij zich echter niet herinneren. (Onze voormalige monteur heeft enkele tia’s gehad.) Maar de openstaande factuur heeft betrekking op de laatste prestatie die wij voor cliënt hebben verricht. De voorlaatste prestatie dateert van 2019. Mocht cliënt persisteren in zijn weigering te betalen dan kunnen wij proberen bij de leverancier van de onderdelen een kopie van de orderbon op te vragen waarop misschien wel het kenteken vermeld staat”.
2.4.
Op 31 augustus 2021 heeft [eiseres / gerechtsdeurwaarder] een e-mailbericht verstuurd aan [gedaagde] waarin onder meer staat:
“Op 26 augustus jl. hebben wij elkaar over deze zaak besproken. Bent u al in het bezit gekomen van hetgeen wij besproken en eerder geschreven hebben?”.
2.5.
Op 7 september 2021 heeft [gedaagde] een e-mailbericht verstuurd aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] waarin onder meer staat:
“Helaas is de leveringsbon niet meer te achterhalen”.
2.6.
Op 7 september 2021 heeft [eiseres / gerechtsdeurwaarder] een e-mailbericht verstuurd aan [gedaagde] waarin onder meer staat:
“Uit het dossier is nog altijd niet duidelijk in welke jaar en over welke periode de werkzaamheden aan de Mercedes van de heer [naam 4] door de heer [naam 5] zijn uitgevoerd. De wederpartij stelt namelijk al 4 jaar geen zaken met uw firma te hebben gedaan. We moeten derhalve vermelden in welk jaar de reparaties met bij levering van materiaal en olie heeft plaatsgevonden. We hebben getuigen die kunnen bevestigen dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar het eventueel te leveren bewijs is wel filterdun.”.
2.7.
Op 14 september 2021 heeft [gedaagde] een e-mailbericht verstuurd aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] waarin onder meer staat:
“De reparatie en levering hebben volgens dhr. [gedaagde] plaatsgevonden in de eerste helft van 2020. De bewering van cliënt dat hij al 4 jaar geen zaken met ons heeft gedaan klopt niet. Ter onderbouwing treft u in de bijlage de factuurhistorie van [de V.O.F.] aan.”.
2.8.
Op 20 september 2021 heeft [eiseres / gerechtsdeurwaarder] een e-mailbericht verstuurd aan [gedaagde] waarin onder meer staat:
“Naar aanleiding van onze laatste brief aan de debiteur ontvingen wij bijgaande schriftelijke reactie van de dochter van [naam 4] . De wederpartij blijft bij haar standpunt dat er geen opdracht is verstrekt en geen werkzaamheden zijn uitgevoerd. U bent niet in het bezit van een getekende order of opdrachtbevestiging en evenmin bent u in het bezit van de door destijds Mercedes dealer aan uw firma gezonden bon voor onderdelen nodig voor de bewuste reparatie. U heeft een 1 getuige die zich alleen weet te herinneren dat allemaal “heel lang geleden was”, terwijl de heer [gedaagde] partijgetuige is. Gelet op het bovenstaande geven wij u in overweging geen vonnis te halen en te dagvaarden maar de vordering als oninbaar af te boeken. Mocht de heer [naam 4] in de toekomst ooit een auto bij u ter reparatie aanbieden, zal ik u adviseren deze na reparatie weer mee te geven als
de nota is voldaan : u past dan het recht van retentie toe.”.
2.9.
Op 21 september 2021 heeft [gedaagde] een e-mailbericht verstuurd aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] waarin onder meer staat:
“Ik zie mij genoodzaakt akkoord te gaan met het oninbaar lijden van deze post. Deze klant wordt niet meer door ons geholpen. Dank voor uw inzet.”.
2.10.
[eiseres / gerechtsdeurwaarder] heeft voor de verrichte werkzaamheden een factuur opgesteld met factuurdatum 28 september 2021 en [factuurnummer] met een totaalbedrag van € 390,92. [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres / gerechtsdeurwaarder] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 495,70, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres / gerechtsdeurwaarder] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de betalingsverplichting die voortvloeit uit de overeenkomst van opdracht. [eiseres / gerechtsdeurwaarder] stelt dat [gedaagde] op grond van die overeenkomst gehouden is te betalen voor de werkzaamheden die zij heeft verricht. [eiseres / gerechtsdeurwaarder] vordert nu betaling daarvan, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
[gedaagde] betwist de verschuldigdheid van de volledige factuur en voert aan dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] reeds bij de intake wist welk bewijs er voor de incassovordering op [de V.O.F.] beschikbaar was, zodat het voor [eiseres / gerechtsdeurwaarder] toen al voldoende duidelijk moet zijn geweest wat de kans van slagen was. Daarnaast is [gedaagde] het niet eens met de in rekening gebrachte uitkoopkosten, omdat de opdracht niet op haar verzoek is geannuleerd en omdat dit geen werkelijk gemaakte kosten zijn. Ook voert [gedaagde] aan dat zij zich genoodzaakt zag om de vordering als oninbaar te lijden, gelet op het e-mailbericht van [eiseres / gerechtsdeurwaarder] van 20 september 2021 waaruit volgt dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] de zaak niet wilde doorzetten. Volgens [gedaagde] had [eiseres / gerechtsdeurwaarder] de werkzaamheden niet mogen beëindigen, omdat er voldoende bewijs was.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan, zoals bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 7:401 BW is [eiseres / gerechtsdeurwaarder] gehouden om als goed opdrachtnemer te handelen. Dat wil zeggen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Wat dit concreet betekent is afhankelijk van de omstandigheden, zoals de inhoud en omvang van de overeenkomst van opdracht. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van een overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg.
4.4.
De overeenkomst van opdracht heeft betrekking op een incassovordering die [gedaagde] heeft op [de V.O.F.] . De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] met haar verweren bedoeld heeft dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] hierbij niet als goed opdrachtnemer heeft gehandeld en oordeelt hierover als volgt.
4.5.
Hoewel [gedaagde] aanvoert dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] al bij het intakegesprek de kans van slagen van de incassovordering kon inschatten omdat zij wist welk bewijs voorhanden was, is dit - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiseres / gerechtsdeurwaarder] - niet komen vast te staan. [eiseres / gerechtsdeurwaarder] heeft immers aangevoerd dat [de V.O.F.] daarna nog inhoudelijk verweer heeft gevoerd en dat zij pas na enige correspondentie en na het vernemen van de standpunten van beide partijen de zaak inhoudelijk heeft kunnen beoordelen. Daarbij is het de kantonrechter ook gebleken dat partijen na het aangaan van de overeenkomst nog contact hebben gehad over mogelijk beschikbare informatie ter onderbouwing van de incassovordering. Dit volgt naar het oordeel van de kantonrechter uit de nadien verstuurde e-mails van partijen. Daarin wordt bijvoorbeeld gesproken over een getuige die zich niet alles meer goed kan herinneren, een overzicht van eerdere facturen en een orderbon die mogelijk nog kan worden opgevraagd bij de leverancier. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer van [gedaagde] dus moet worden verworpen.
4.6.
Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat het verweer van [gedaagde] , dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] de zaak niet wilde doorzetten en dat zij daarom geen andere keuze had dan meegaan met het advies van [eiseres / gerechtsdeurwaarder] , ook niet slaagt. [eiseres / gerechtsdeurwaarder] heeft in haar e-mailbericht van 20 september 2021 in overweging gegeven om geen vonnis te halen, maar dat zij de zaak niet wilde doorzetten of dat er geen mogelijkheid meer bestond voor [gedaagde] om de incassowerkzaamheden voort te zetten is de kantonrechter niet gebleken.
4.7.
[gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] de opdracht niet had mogen beëindigen omdat er voldoende bewijs was, maar hier gaat de kantonrechter niet in mee. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres / gerechtsdeurwaarder] - op basis van het beschikbare bewijs - in haar
e-mailbericht van 20 september 2021 [gedaagde] geadviseerd over de kans van slagen van de incasso-opdracht. [gedaagde] heeft vervolgens op diezelfde dag per e-mailbericht laten weten dat de vordering als oninbaar kan worden afgeboekt. Indien [gedaagde] had gewild dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] de incassowerkzaamheden op dat moment zou voortzetten - omdat zij van mening is dat er wel voldoende bewijs aanwezig is - dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dat aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] duidelijk te maken, maar dit heeft zij niet gedaan.
4.8.
Voor zover het verweer van [gedaagde] nog moet worden begrepen als dat zij het niet eens is met het resultaat, verwijst de kantonrechter naar 18.1 van de algemene voorwaarden. Hieruit volgt dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] een inspanningsverplichting heeft en niet aansprakelijk gehouden kan worden voor een bepaald incasso resultaat. Met inachtneming van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat niet kan worden geoordeeld dat [eiseres / gerechtsdeurwaarder] niet als goed opdrachtnemer heeft gehandeld.
4.9.
Verder overweegt de kantonrechter over de gevorderde uitkoopkosten als volgt. Het verweer van [gedaagde] , dat het beëindigen van de overeenkomst niet op haar initiatief heeft plaatsgevonden en de uitkoopkosten geen werkelijk gemaakte kosten zijn, passeert de kantonrechter onder verwijzing naar 1.15 van de algemene voorwaarden. Uit 1.15 van de algemene voorwaarden volgt namelijk dat wanneer een zaak wordt afgesloten zonder dat deze volledig is geïncasseerd, de opdrachtgever uitkoopkosten verschuldigd is. Daarbij maakt het niet uit op wiens initiatief het afsluiten plaatsvindt.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] de volledige factuur aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] moet betalen, zodat de hoofdsom van € 390,92 kan worden toegewezen.
4.11.
[eiseres / gerechtsdeurwaarder] vordert ook de contractuele rente van 1% per maand zoals opgenomen in haar algemene voorwaarden, althans de wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag.
Nu niet in geschil is dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen en vast staat dat [gedaagde] de factuur ten onrechte niet tijdig heeft betaald, is de gevorderde contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldatum van de factuur - tot en met 6 oktober 2022 berekend op een bedrag van € 46,14 - toewijsbaar.
4.12.
[eiseres / gerechtsdeurwaarder] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag van € 58,63 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom (inclusief rente)
437,06
- buitengerechtelijke incassokosten
58,64
+
Totaal
495,70
4.14.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres / gerechtsdeurwaarder] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
160,00
(2,00 punten × € 80,00)
Totaal
396,41

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres / gerechtsdeurwaarder] te betalen een bedrag van € 495,70, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over € 390,92, met ingang van 6 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres / gerechtsdeurwaarder] tot dit vonnis vastgesteld op € 396,41,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.