In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de minderjarigen verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, terwijl de vader en de Gecertificeerde Instelling (GI) zich tegen deze verlenging keerden. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij ook de minderjarigen en hun ouders aanwezig waren. De ouders zijn belast met gezamenlijk ouderlijk gezag, maar de minderjarigen wonen bij de moeder. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld en verlengd, maar de GI heeft besloten geen verzoek tot verlenging in te dienen, omdat zij van mening is dat de hulpverlening op vrijwillige basis kan voortzetten.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft ook aangegeven dat er onvoldoende vertrouwen is in de communicatie tussen de ouders. De kinderrechter heeft de zorgen over de situatie gedeeld en geconcludeerd dat het risicovol is om de ondertoezichtstelling niet te verlengen, gezien de slechte verstandhouding en de langdurige hulpverleningsgeschiedenis. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de noodzakelijke hulpverlening op vrijwillige basis kan worden voortgezet zonder toezicht van de GI. De beslissing is mondeling gegeven en schriftelijk vastgesteld op 2 maart 2023.