ECLI:NL:RBZWB:2023:1349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
405393_E14022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen met voortzetting hulpverlening op vrijwillige basis

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de minderjarigen verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar, terwijl de vader en de Gecertificeerde Instelling (GI) zich tegen deze verlenging keerden. De kinderrechter heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij ook de minderjarigen en hun ouders aanwezig waren. De ouders zijn belast met gezamenlijk ouderlijk gezag, maar de minderjarigen wonen bij de moeder. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld en verlengd, maar de GI heeft besloten geen verzoek tot verlenging in te dienen, omdat zij van mening is dat de hulpverlening op vrijwillige basis kan voortzetten.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek, maar heeft ook aangegeven dat er onvoldoende vertrouwen is in de communicatie tussen de ouders. De kinderrechter heeft de zorgen over de situatie gedeeld en geconcludeerd dat het risicovol is om de ondertoezichtstelling niet te verlengen, gezien de slechte verstandhouding en de langdurige hulpverleningsgeschiedenis. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de noodzakelijke hulpverlening op vrijwillige basis kan worden voortgezet zonder toezicht van de GI. De beslissing is mondeling gegeven en schriftelijk vastgesteld op 2 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/405393 / JE RK 23-98
Datum uitspraak: 14 februari 2023

Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

[de moeder],

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,
over de minderjarigen:

[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats 1],

hierna te noemen: [minderjarige 1],

[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2],

hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:

[de vader],

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L.A.P. van Haperen te Breda,

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
locatie Etten-Leur.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over het verzoek geadviseerd.

Het procesverloop

Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 16 januari 2023, ingekomen bij de griffie op 17 januari 2023;
  • de brief van 24 januari 2023 van mr. De Jongh, met bijlagen;
  • de brief van 6 februari 2023 van mr. De Jongh, met bijlagen;
  • de brief van 7 februari 2023 van mr. Van Haperen, met bijlagen.
Op 14 februari 2023 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld, gelijktijdig met de nadere mondelinge behandeling van het verzoek van de moeder tot het vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen en de zelfstandige verzoeken van de vader over wijziging hoofdverblijf en over de kinderbijslag en het kindgebonden budget (in de zaak met het zaaknummer: C/02/346345 / FA RK 18-3265).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Jongh;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Haperen;
  • een vertegenwoordigster namens de GI (digitaal via MS Teams);
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 13 februari 2023, heeft [minderjarige 1] zijn mening over het verzoek tijdens een gesprek met de kinderrechter kenbaar gemaakt.

De feiten

De ouders zijn belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. [minderjarige 2] is wel ingeschreven bij de vader.
Bij beschikking van 18 februari 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 februari 2021 tot 18 februari 2022.
Bij beschikking van 14 februari 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd, tot 18 februari 2023.

Het verzoek

De moeder verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van één jaar, althans voor een zodanige termijn als de kinderrechter juist acht.

De standpunten

Namens en door de moeder is ter onderbouwing van het verzoek, samengevat, aangevoerd dat de GI niet is overgegaan tot het indienen van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, terwijl de gronden voor ondertoezichtstelling van de minderjarigen naar de mening van de moeder nog steeds aanwezig zijn. Er is nog steeds sprake van een slechte verstandhouding en communicatie tussen de ouders. De ouders zijn inmiddels gestart met het voeren van individuele gesprekken in het kader van het traject parallel ouderschap bij [Praktijk]. Tijdens dat traject zullen de ouders werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie en zal er worden gesproken over het vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Naar aanleiding van de individuele gesprekken zal het verdere verloop van het traject worden bepaald. Er is echter nog geen overeenkomst ondertekend behorende bij de aanvang van voormeld traject. In de huidige stand van voormeld traject heeft de moeder er onvoldoende vertrouwen in om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. De hulpverlening is al jarenlang betrokken en indien de vader besluit om niet langer zijn medewerking daaraan te verlenen, dan is alles voor niets geweest.
[minderjarige 1] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat hij het fijn heeft bij zijn beide ouders. De ouders zijn het echter niet altijd met elkaar eens, waardoor er miscommunicatie en soms akkefietjes ontstaan. [minderjarige 1] vindt het vervelend wanneer zijn ouders boos worden doordat zij zelf zaken niet goed hebben gecommuniceerd. [minderjarige 1] wil dat zijn ouders niet langer naar het verleden maar naar de toekomst kijken. Hij wil vooral dat het gedoe tussen zijn ouders stopt.
Namens en door de vader is, samengevat, aangegeven dat hij achter de beslissing van de GI staat om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet te verlengen. De vader is namelijk van mening dat de hulpverlening op vrijwillige basis kan worden voortgezet. De angsten van de moeder dat hij de hulpverlening op vrijwillige basis zal opzeggen zijn volgens de vader enkel gebaseerd op het verleden. In het afgelopen jaar is immers gebleken dat beide ouders de hulpverlening accepteren en dat tussenkomst van de GI niet nodig is geweest.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat zij niet is overgegaan tot het indienen van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen omdat verlenging van die maatregel naar de mening van de GI niet nodig en niet zinvol is. Het is juist van belang dat de ouders in het vrijwillig kader met elkaar leren communiceren en dat zij, met inzet van het traject parallel ouderschap vanuit [Praktijk], met elkaar tot afspraken komen. Volgens de GI zijn beide ouders daartoe bereid. De GI vindt het bovendien onwenselijk dat zij als derde partij bij het systeem betrokken blijft en waarmee strijd gevoerd kan worden. De GI vindt het wel van belang dat de rechtbank de nodige kaders zal scheppen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende de minderjarigen.
De Raad heeft het besluit van de GI om de ondertoezichtstelling niet te verlengen getoetst en heeft daarmee ingestemd. Naar aanleiding van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, ziet de Raad geen aanleiding om nu anders te adviseren. De Raad heeft daarbij aangegeven dat het traject parallel ouderschap onder meer is gericht op de eigen verantwoordelijkheid van de ouders om binnen het vrijwillig kader problemen op te lossen en afspraken te maken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zonder tussenkomst van de GI. De Raad vindt het vooral van belang, zoals [minderjarige 1] ook heeft aangegeven, dat door goede communicatie en met duidelijke afspraken tussen de ouders wordt voorkomen dat er miscommunicatie en akkefietjes ontstaan. De Raad heeft het vertrouwen dat beide ouders hun verantwoordelijkheid zullen nemen en dat zij de noodzakelijk geachte hulpverlening blijvend zullen accepteren.

De beoordeling

Uit artikel 1:260 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter, indien de GI die het toezicht heeft niet overgaat tot het indienen van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, een ouder bevoegd is tot het doen van het verzoek. De kinderrechter stelt vast dat de GI niet is overgegaan tot het indienen van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
De kinderrechter overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt. Gelet op de slechte verstandhouding en (ouder)communicatie tussen de ouders, de langdurige hulpverleningsgeschiedenis en omdat het traject parallel ouderschap dat de ouders bij [Praktijk] zullen doorlopen pas onlangs is gestart, vindt de kinderrechter het op dit moment te risicovol om zowel de ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet te verlengen als een eindbeslissing te nemen in de tussen de ouders aanhangige zaak bij de rechtbank over onder meer het vaststellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarigen (in de zaak met het zaaknummer: C/02/346345 / FA RK 18-3265). De kinderrechter heeft er namelijk onvoldoende vertrouwen in dat het de ouders, wanneer zij tijdens het traject parallel ouderschap onverhoopt worden geconfronteerd met een tegenslag, zonder enige vorm van toezicht zal lukken om in goed onderling overleg tot een oplossing te komen waarbij zij de belangen van de minderjarigen voorop stellen.
De kinderrechter heeft voornoemde zorgen tijdens de mondelinge behandeling gedeeld met partijen. Namens beide ouders, de GI en de Raad is aangegeven dat zij instemmen met afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen en het aanhouden van de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in voormelde andere nog lopende zaak bij de rechtbank.
De kinderrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen als bedoeld in artikel 1:260 BW in samenhang gelezen met artikel 1:255, eerste lid BW, omdat de noodzakelijk geachte hulpverlening momenteel - met het nodige toezicht vanuit de rechtbank in de zaak C/02/346345 / FA RK 18-3265 - op vrijwillige basis kan worden voortgezet. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking, zoals de Raad en de GI tijdens de mondelinge behandeling hebben aangegeven, dat het traject parallel ouderschap dat de ouders zullen doorlopen onder meer is gericht op de eigen verantwoordelijkheid van de ouders om, zonder tussenkomst van de GI, afspraken te maken over de minderjarigen en eventuele problemen die daarbij zullen ontstaan op te lossen. Daarnaast vindt de kinderrechter het van belang dat de GI niet langer als derde partij bij voormeld traject betrokken is, om onnodige strijd, vertraging en spanningen te voorkomen. Nadat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen is geëindigd, kunnen de ouders zich bovendien volledig richten op het traject parallel ouderschap.
Het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 2 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.