ECLI:NL:RBZWB:2023:1405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
396411_E15022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Ides Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens onjuiste partij en schending van artikel 111 Rv

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. T.P. Boer, een vordering ingesteld tegen Stichting Achmea Rechtsbijstand (SAR), vertegenwoordigd door mr. C.W.L. van de Merbel. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een rechtsbijstandverzekering die eiser had afgesloten met Achmea, waarbij SAR de uitvoering van de verzekering op zich had genomen. Eiser stelt dat SAR tekortgeschoten is in haar verplichtingen en vordert schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet voldeed aan de eisen van artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat eiser niet voldoende feitelijke en juridische onderbouwing heeft gegeven voor zijn vorderingen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de dagvaarding gebrekkig was, SAR niet in haar procesbelangen is geschaad, aangezien zij uitgebreid verweer heeft gevoerd. De rechtbank concludeert dat de vordering van eiser moet worden afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat SAR contractpartij is bij de overeenkomst. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat SAR aansprakelijk kan worden gesteld voor wanprestatie.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten aan de zijde van SAR, die zijn vastgesteld op € 1.872,00. Daarnaast worden de nakosten toegewezen, afhankelijk van de verdere procesgang. Dit vonnis is uitgesproken op 15 februari 2023 door mr. Ides Peeters, in aanwezigheid van griffier mr. Hartman.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/396411 / HA ZA 22-170
Vonnis – bij vervroeging – van 15 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
procederend onder toevoeging met nummer 2GE9279,
eisende partij,
hierna te noemen: “ [eiser] ”,
advocaat: mr. T.P. Boer te Arnhem,
tegen
STICHTING ACHMEA RECHTSBIJSTAND,
te Tilburg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: “SAR”,
advocaat: mr. C.W.L. van de Merbel te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juli 2022, met de daarin genoemde stukken;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 25 januari 2023;
- de spreekaantekeningen aan de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [eiser] en de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V. (verder te noemen: “Achmea”) is een overeenkomst van rechtsbijstandverzekering tot stand gekomen. Achmea heeft de uitvoering van de rechtsbijstandverzekering toevertrouwd aan SAR.
2.2.
In de periode tussen 19 maart 2014 en begin 2018 heeft SAR in het kader van drie arbeidsrechtelijke conflicten werkzaamheden voor [eiser] verricht. Tussen partijen is veel discussie geweest over de (juistheid van de) uitvoering van die werkzaamheden door SAR.
2.3.
Op 27 maart 2019 heeft [eiser] een klacht bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) ingediend over de werkzaamheden zoals die door SAR zijn verricht. Op 15 april 2020 heeft het Kifid een niet-bindend advies gegeven, waarin is geconcludeerd dat: “
niet is komen vast te staan dat [SAR] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de Verzekering in de behandeling van de verschillende dossier van [ [eiser] ]”.
2.4.
Bij dagvaarding van 15 maart 2022 heeft [eiser] SAR in rechte betrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – te verklaren voor recht dat SAR onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat SAR aansprakelijk is voor de schade die [eiser] ten gevolge van de gebrekkige rechtsbijstand van SAR heeft geleden, met verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure, onder veroordeling van SAR in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt – kort gezegd – aan zijn vordering ten grondslag dat SAR tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de gesloten verzekeringsovereenkomst. SAR heeft niet voldaan aan haar inspanningsverplichting dan wel aan de bepalingen zoals opgenomen in de overeenkomst en de algemene voorwaarden, aldus [eiser] .
3.3.
SAR voert verweer. SAR concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
4.1.
SAR voert als meest verstrekkende verweer aan dat de dagvaarding voor haar onbegrijpelijk is, omdat niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 111 Rv. De stellingen van [eiser] worden in de dagvaarding op geen enkele wijze concreet feitelijk of juridisch onderbouwd én [eiser] heeft nagelaten de bij hem bekende verweren van SAR in de dagvaarding te benoemen. Een enkele verwijzing naar de Kifid-uitspraak waarin de verweren van SAR staan vermeld (zoals is gedaan onder punt 90 van de dagvaarding), is onvoldoende en is in strijd met de bedoeling van de wetgever bij artikel 111 Rv. Vanwege de gebrekkige, in strijd met artikel 111 Rv, opgestelde dagvaarding dienen de vorderingen van [eiser] te worden afgewezen, aldus SAR.
4.2.
[eiser] betwist dat de weergave van zijn vorderingen in de dagvaarding niet compleet zijn geweest. [eiser] verwijst daarbij naar punt 90 van de dagvaarding, waarin is verwezen naar de verweren van SAR zoals opgenomen in het Kifid-oordeel. Die verweren en het Kifid-oordeel heeft [eiser] in de dagvaarding weerlegd. Een enkele verwijzing naar punt 90 van de dagvaarding is in dit geval voldoende, omdat na de uitspraak overleg is geweest tussen partijen. Daarbij heeft SAR uitdrukkelijk gesteld zich te houden aan het Kifid-oordeel, waarmee SAR heeft aangegeven dat zij in deze procedure vasthoudt aan dezelfde verweren die zij bij het Kifid heeft gevoerd. Bovendien is SAR niet in haar processuele belangen geschaad, aldus [eiser] .
4.3.
Met SAR is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan de substantiëringsplicht zoals bedoeld in artikel 111 lid 3 Rv, in die zin dat [eiser] in de dagvaarding niet de door SAR aangevoerde verweren en de gronden daarvoor heeft uiteengezet. Echter is niet gebleken dat SAR hierdoor in haar procesbelangen is geschaad. SAR heeft in haar conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling uitgebreid verweer gevoerd. Een en ander heeft bovendien niet geleid tot extra proceshandelingen. Gelet hierop zal de rechtbank aan de schending van [eiser] geen gevolgen verbinden.
Contractpartij
4.4.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat SAR tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst. Van belang is daarom te beoordelen wie partij zijn bij die overeenkomst. Immers, enkel de partij die daadwerkelijk een contractuele relatie heeft met [eiser] kan op grond van wanprestatie binnen deze contractuele relatie worden aangesproken.
4.5.
SAR heeft betwist dat zij contractpartij is bij de overeenkomst door aan te voeren dat SAR een juridisch zelfstandig schaderegelingkantoor is en dat – hoewel beide entiteiten de naam ‘Achmea’ bevatten – SAR op grond van de Wet op het financieel toezicht volledig losstaat van het Achmea-concern. [eiser] heeft deze betwisting onvoldoende weerlegd. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling enkel verwezen naar vier uitspraken van de Hoge Raad over deformalisering van het procesrecht. Uit deze uitspraken zou moeten blijken dat SAR, ondanks dat zij ‘formeel’ geen contractpartij is bij de overeenkomst, toch kan worden aangesproken op grond van wanprestatie. Dit blijkt de rechtbank uit de genoemde arresten echter niet. Bovendien heeft [eiser] ook niet concreet met feiten en omstandigheden onderbouwd waarom SAR wel als contractpartij kan worden aangesproken.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de door [eiser] gestelde overeenkomst tussen partijen niet is komen vast te staan. Nu de rechtbank niet kan oordelen over een tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit een overeenkomst jegens een partij die geen partij is bij die overeenkomst, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen.
4.7.
De rechtbank merkt voor de volledigheid nog het volgende op. Gelet op de bewoordingen van de vordering - “
dat SAR onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld”- lijkt het erop dat [eiser] mogelijk ook onrechtmatige daad aan zijn vordering ten grondslag heeft willen leggen. Voor zover [eiser] deze grondslag ook heeft willen aanvoeren, geldt dat hij daartoe onvoldoende gesteld heeft en dat de vordering dus ook op deze grond niet kan worden toegewezen.
Proceskosten
4.8.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van SAR als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SAR tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ides Peeters en – bij vervroeging – in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2023 in tegenwoordigheid van mr. Hartman als griffier.