ECLI:NL:RBZWB:2023:1428

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
9971713 CV EXPL 22-2118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en loonvordering in payrollovereenkomst met opzegtermijn

In deze zaak vordert de eiser, een werknemer, betaling van achterstallig loon en reiskostenvergoeding van haar werkgever, Payper Payroll B.V. De werknemer was in dienst op basis van een payrollovereenkomst en heeft haar ontslag ingediend per e-mail op 22 november 2021. De werkgever heeft echter betwist dat de werknemer met inachtneming van de opzegtermijn heeft opgezegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging door de werknemer is opgevat als een opzegging met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, waardoor de arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 2021 heeft geduurd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op het achterstallige loon over deze periode, evenals de wettelijke verhoging en rente. De vordering tot betaling van reiskostenvergoeding is afgewezen, omdat de werknemer niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een mondelinge afspraak hierover. De werkgever is veroordeeld in de proceskosten en moet een deugdelijke bruto/netto-specificatie verstrekken aan de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9971713 \ CV EXPL 22-2118
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Vetter,
tegen
PAYPER PAYROLL B.V.,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Payper,
gemachtigde: mr. W. van Leuveren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 september 2022;
  • de mondelinge behandeling van 16 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 24 juni 2021 bij Payper in dienst getreden op basis van een payrollovereenkomst voor bepaalde tijd met als einddatum 23 juni 2022. De functie die zij vervulde, was die van [functie] bij de [naam opdrachtgever] , op basis van een uurloon van € 14,57 bruto. In de bevestiging van de tewerkstelling staat vermeld dat [eiser] een arbeidsduur had van 38 uur per week.
2.2.
In de payrollovereenkomst is in artikel 2 lid 2 onder meer bepaald:
“(…) De arbeidsovereenkomst kan door beide partijen tegen het einde van de maand worden opgezegd met inachtneming van de voor ieder van hen geldende wettelijke opzegtermijn zoals genoemd in artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek. (…).”
2.3.
Op 26 juli 2021 heeft [eiser] aan (de personeelsfunctionaris van) [naam opdrachtgever]
een WhatsAppbericht verzonden:

Hi, goeie middag [voornaam 1] , had ook al een email gestuurd. Maar geen reactie van gehad. Ik zie bij mijn loonstroken geen reiskosten vergoeding. Bij wie moet ik daarvoor zijn. Want tijdens het gesprek werd er aangegeven dat het 6 eur per dag zou zijn.”
2.4.
Op de salarisspecificaties van de weken 30, 31, 33, 36 tot en met 42 en 44 tot en met 47 van het jaar 2021 staan reiskosten van € 6,00 per dag vermeld, die ook aan [eiser] zijn uitbetaald.
2.5.
Op 21 november 2021 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en haar leidinggevende bij [naam opdrachtgever] , de heer [naam leidinggevende] , over de werkzaamheden van [eiser] .
2.6.
Per e-mailbericht van 22 november 2021 om 00:16 uur heeft [eiser] aan Payper bericht:
“(…) Naar aanleiding van het gesprek van vandaag, dien ik per direct mijn ontslag in. (…).”
2.7.
In de groepsapp [naam opdrachtgever] Management heeft [eiser] op 22 november 2021 een WhatsAppbericht geplaatst:
“Today was my last Day. Thanks for everything, good luck and good night.”Op dat moment heeft [eiser] de groepsapp verlaten.
2.8.
In de groepsapp [naam opdrachtgever] heeft [eiser] op 22 november 2021 een WhatsAppbericht geplaatst:
“(…) er is besloten dat vandaag mijn laatste werkdag was. Dankjewel voor jullie inzet. En mijn excuses voor ieder als ik iets naars heb gezegd. Ik ga super leuke collega’s achterlaten (…).”
2.9.
Op 29 november 2021 is er aan [eiser] een e-mailbericht verzonden met als onderwerp “
Je wordt uit dienst gemeld wegens Opzegging door medewerker”:
“(…) Hierbij sturen wij je een bevestiging dat je, zoals opgenomen in het formulier einde dienstverband, per 31 december 2021 uit dienst wordt gemeld.
Bij deze uit dienst datum is de wettelijke opzegtermijn in acht genomen, zoals beschreven in artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek.
Payper zal je arbeidsovereenkomst op bovengenoemde datum afsluiten en binnen een periode van 6 weken na einddatum arbeidsovereenkomst overgaan tot het uitbetalen van de nog openstaande reserveringen. (…).”
2.10.
Op 16 december 2021 heeft [eiser] haar laatste loon tot die datum van Payper ontvangen.
2.11.
Per 3 januari 2022 is [eiser] in dienst getreden bij [bedrijf] .
2.12.
Op 15 juni 2022 heeft mevrouw [naam 1] per e-mailbericht aan [eiser] een verklaring afgelegd:
“(…) Op 22 november 2021 vertelde [eiser] mij dat zij die dag naar huis was gestuurd en dat zij niet meer terug mocht komen. Op het moment dat [eiser] met mij in gesprek was, kwam onze restaurantmanager ( [naam 2] ) aanlopen. [eiser] heeft toen aangeboden haar diensten netjes af te ronden en daarna pas weg te gaan bij [naam opdrachtgever] . [naam 2] gaf toen aan dat het beter was om dit niet te doen en dat dit gewoon haar laatste dag bij [naam opdrachtgever] zou zijn. (…).”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na vermindering van eis ter zitting – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Payper te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. € 1.395,31 bruto ter zake het achterstallige loon over de periode van
16 december 2021 tot en met 31 december 2021;
b. € 144,00 ter zake reiskosten over de periode week 25 tot en met week 29;
c. de wettelijke verhoging over het onder a. genoemde bedrag tot het maximale percentage van 50%, althans tot een zodanig percentage c.q. bedrag als de kantonrechter in goede justitie vermag te bepalen;
d. de wettelijke rente over de onder a. en b. genoemde bedragen, berekend vanaf de dag van opeisbaarheid, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. Payper te gebieden om uiterlijk binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis een deugdelijke en correcte bruto/netto-specificatie van alle nog door Payper aan [eiser] verschuldigde betalingen aan [eiser] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat Payper daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,00;
III. Payper te veroordelen tot betaling van € 552,63 netto inclusief btw ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
IV. Payper te veroordelen in de kosten van deze procedure;
V. Payper te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat Payper is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de payrollovereenkomst. [eiser] stelt dat zij haar payrollovereenkomst op 22 november 2021 – na een op non-actiefstelling per 21 november 2021 – heeft opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn van één maand. Het loon is slechts betaald tot 16 december 2021. De opzegging, inclusief opzegtermijn, is ook bevestigd in het e-mailbericht van Payper van
29 november 2021. Van een opzegging die per direct op 22 november 2021 is ingegaan, is geen sprake. Bovendien had Payper in dat geval moeten controleren of [eiser] bedoeld heeft gehad om per direct op te zeggen. De betalingsverplichting van Payper dateert dan ook tot en met 31 december 2021, zo stelt [eiser] . In die periode was [eiser] ook bereid en beschikbaar om werkzaamheden te verrichten. Ondanks herinneringen heeft Payper het loon niet betaald, zodat dit thans wordt gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast stelt [eiser] dat zij nog recht heeft op een reiskostenvergoeding van € 6,00 per dag in de periode van week 25 tot en met 29. Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst is de mondelinge afspraak gemaakt dat [eiser] recht heeft op een reiskostenvergoeding. Vanaf week 30 heeft de uitbetaling daarvan pas plaatsgevonden. Zodoende wordt ook het restant aan reiskostenvergoeding nog gevorderd.
3.3.
Payper voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten alsmede in de nakosten c.q. executiekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Payper betwist dat zij tot en met 31 december 2021 loon is verschuldigd aan [eiser] . De arbeidsovereenkomst heeft [eiser] zelf op 22 november 2021 per direct opgezegd. Daaruit blijkt niet dat zij bedoeld heeft op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn. Van een opzegging in een emotionele opwelling is niet gebleken. De bevestiging die [eiser] nadien van Payper heeft ontvangen, betreft slechts een standaardbevestiging, die automatisch in het systeem wordt aangemaakt na een opzegging. Betwist wordt dat daarmee een opzegging door [eiser] met inachtneming van een opzegtermijn is ontstaan. Die opzegging is een eenzijdige rechtshandeling van [eiser] geweest. De loonbetalingsverplichting van Payper is vanwege de opzegging zonder opzegtermijn reeds tot een einde gekomen. Payper betwist vervolgens dat [eiser] op 21 november 2021 op non-actief is gezet in een gesprek. Indien geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd op 22 november 2021, voert Payper aan dat [eiser] zich na die periode niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden, zodat op grond daarvan geen recht op loon bestaat. De overgelegde verklaring biedt geen onderbouwing van de stelling dat [eiser] bereid is geweest om haar werkzaamheden weer te verrichten. Voorts betwist Payper dat er een afspraak met [eiser] bestaat over uitbetaling van een reiskostenvergoeding. Die afspraak is niet overeengekomen. Dat er over een periode wel reiskostenvergoeding is uitbetaald, maakt niet dat [eiser] met terugwerkende kracht daar recht op heeft. De noodzaak voor het opleggen van een dwangsom wordt vervolgens betwist en tot slot betwist Payper de buitengerechtelijke incassokosten.

4.De beoordeling

Reiskostenvergoeding
4.1.
De door [eiser] gestelde mondelinge afspraak over een reiskostenvergoeding vanaf aanvang van de payrollovereenkomst heeft Payper gemotiveerd betwist. Geoordeeld wordt dat [eiser] heeft nagelaten om haar stelling – in het licht van die betwisting – nader gehandhaafd te motiveren. Dat er vanaf week 30 een reiskostenvergoeding staat vermeld op de loonspecificaties van [eiser] betekent naar het oordeel van de kantonrechter niet dat er vanaf aanvang van de payrollovereenkomst een afspraak bestond over een reiskostenvergoeding. Hoogstens valt uit die betalingen te concluderen dat tussen partijen vanaf week 30 zo’n afspraak bestond. Ook het Whatsappbericht van [eiser] van 26 juli 2021, waarin aanspraak wordt gemaakt op een reiskostenvergoeding, leidt niet tot de conclusie dat er vanaf aanvang van de payrollovereenkomst een reiskostenvergoeding is verschuldigd. Van een (positieve) reactie van Payper op dat bericht is in deze procedure immers niet gebleken. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eiser] geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat zij met Payper een mondelinge afspraak had over toekenning van een reiskostenvergoeding. Nu [eiser] op dit punt onvoldoende heeft gesteld, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 144,00 zal worden afgewezen. De gevorderde wettelijke rente hierover treft daarmee hetzelfde lot.
Loonvordering
4.2.
Tussen partijen staat ter discussie op welk moment de payrollovereenkomst – als gevolg van de opzegging door [eiser] – is geëindigd. Volgens [eiser] is dat 31 december 2021, terwijl Payper een einde op 22 november 2021 betoogt. Geoordeeld wordt dat [eiser] weliswaar in haar e-mailbericht van 22 november 2021 heeft vermeld dat zij “
per direct” haar ontslag indient, maar daar staat tegenover dat in de op
29 november 2021 door Payper verzonden bevestiging van die gedane opzegging is vermeld dat [eiser] “
per 31 december 2021 uit dienst wordt gemeld”. Dat die bevestiging volgens Payper een geautomatiseerde (standaard)bevestiging is waaraan geen gevolgen kunnen worden verbonden, volgt de kantonrechter niet. De bevestiging is immers door het gebruik van de naam van [eiser] en door de specifieke einddatum van de overeenkomst op [eiser] toegepast. Bovendien heeft Payper ook gehandeld met inachtneming van een einddatum na 22 november 2021, nu onweersproken ter zitting is gebleken dat [eiser] tot 16 december 2021 nog loon van Payper heeft ontvangen. Geoordeeld wordt dan ook dat uit deze handelingen van Payper blijkt dat de opzegging van [eiser] is opgevat als een opzegging met inachtneming van de opzegtermijn. Nu dat strookt met de stelling van [eiser] dat zij bedoeld heeft gehad om de payrollovereenkomst op 22 november 2021 op te zeggen met inachtneming van één maand opzegtermijn, is de kantonrechter van oordeel dat de payrollovereenkomst is opgezegd tegen 31 december 2021. De inhoud van de twee appjes van [eiser] over haar laatste werkdag in de beide groepsapps van [naam opdrachtgever] leidt voor de kantonrechter niet tot een andere conclusie over wat de bedoeling van [eiser] moet zijn geweest en per welke datum die opzegging door Payper is geaccepteerd.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft te gelden dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Payper heeft geduurd tot en met 31 december 2021. Hetgeen in het gesprek van 21 november 2021 heeft plaatsgevonden, is door de opzegging van [eiser] niet langer ter zake dienend.
4.4.
Voor wat betreft de loonbetalingsverplichting van Payper tot en met 31 december 2021 stelt de kantonrechter vervolgens voorop dat in artikel 7:628 lid 1 BW is bepaald dat een werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Beoordeeld moet dan ook worden of Payper het loon over de periode vanaf 16 december 2021 tot en met 31 december 2021 op basis van dit artikel aan [eiser] is verschuldigd. Daarbij ligt het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van Payper om te stellen en aannemelijk te maken dat het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor rekening van [eiser] komt. De kantonrechter is weliswaar met Payper van oordeel dat het huidige artikel 7:628 BW geen wijziging in de risicoverdeling tussen een werkgever en werknemer heeft gebracht, maar in de bewijslastverdeling heeft wel degelijk een verschuiving richting de werkgever plaatsgevonden, gelet op de geformuleerde tenzij-bepaling van artikel 7:628 BW.
4.5.
Payper heeft gesteld dat [eiser] geen recht heeft op loon, omdat zij zich vanaf
22 november 2021 niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden, wat voor haar risico komt. [eiser] heeft door middel van het overleggen van een verklaring van mevrouw [naam 1] gemotiveerd betwist dat zij zich niet beschikbaar heeft gehouden. Ook heeft zij ter zitting aangevoerd dat zij zich nog beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van werkzaamheden vanwege de door [eiser] geconstateerde drukte op de werkvloer. De kantonrechter is van oordeel dat de enkele stelling van Payper dat [eiser] zich niet beschikbaar heeft gehouden, onvoldoende is in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] . Gelet op het e-mailbericht van 29 november 2021, waarin wordt aangegeven dat [eiser] uit dienst wordt gemeld per 31 december 2021, had het op de weg van Payper gelegen om [eiser] op te roepen voor de werkzaamheden. Voor het standpunt dat [eiser] niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden heeft Payper ook geen concreet specifiek bewijsaanbod gedaan. Het bewijsaanbod in de conclusie van antwoord ziet slechts op de stelling dat [eiser] zelf ontslag heeft genomen. Dat bewijsaanbod ziet naar het oordeel van de kantonrechter niet op het aantonen van het niet beschikbaar zijn voor het verrichten van werkzaamheden. Een dergelijk bewijsaanbod is ook ter zitting niet gedaan. Nu er geen concreet specifiek bewijsaanbod is gedaan, wordt niet toegekomen aan het toelaten van Payper tot bewijslevering. Dit heeft tot gevolg dat in rechte niet komt vast te staan dat [eiser] zich niet beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werkzaamheden, zodat evenmin komt vast te staan dat het niet verrichten van werk voor haar eigen risico komt. Dat het aan [eiser] was om aan te tonen dat ze wel bereid is geweest om werkzaamheden te verrichten, komt de kantonrechter – gelet op artikel 7:628 BW – onjuist voor. Dit betekent samengevat dat de loonbetalingsverplichting van artikel 7:628 BW geldt, zodat de loonvordering van [eiser] toewijsbaar is. De (verminderde) hoofdsom van € 1.395,31 zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom acht de kantonrechter vanwege het betalingsverzuim van Payper eveneens toewijsbaar.
4.6.
Op grond van artikel 7:625 lid 1 BW heeft [eiser] recht op de wettelijke verhoging. De kantonrechter ziet echter aanleiding deze gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 10% over het verschuldigde loon, nu per saldo slechts sprake is van een geringe achterstand.
4.7.
Aangezien tegen de vordering tot afgifte van een deugdelijke en correcte bruto/netto-specificatie geen verweer is gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen.
De verzochte betalingstermijn van vijf werkdagen na betekening van dit vonnis beschouwt de kantonrechter als onredelijk en deze termijn wordt derhalve bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom van € 100,00 per dag zal worden afgewezen, nu er geen enkele concrete aanleiding bestaat te veronderstellen dat Payper niet zal overgaan tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto-specificatie.
4.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, die niet te beschouwen zijn als werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak (zoals Payper wel betoogt). Geoordeeld wordt dat er is getracht door [eiser] om buiten rechte een betaling van Payper te ontvangen. De kantonrechter volgt Payper vervolgens ook niet in haar betoog dat [eiser] op dit punt geen schade lijdt, omdat deze kosten worden gedekt door haar rechtsbijstandsverzekering. Uit de dagvaarding blijkt immers dat [eiser] niet is verzekerd voor deze kosten, nu ze zijn te verhalen op de wederpartij, te weten Payper. Zodoende acht de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar, met dien verstande dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (in de zin van artikel 6:2 BW) is om deze te bepalen aan de hand van de aanvankelijk gevorderde hoofdsom. Die hoofdsom is immers voor een substantieel deel verminderd. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag, te weten € 253,25.
4.9.
Payper is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de hoofdsom gedurende de procedure door [eiser] is verminderd, zal het gemachtigdensalaris op basis van het toe te wijzen bedrag worden berekend. Daarnaast ziet de kantonrechter geen reden voor toekenning van een vergoeding voor een uittreksel uit de Basisregistratie Personen, nu Payper een besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid is. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] daarom als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
131,18
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
398,00
(2 punten × € 199,00)
Totaal
773,18
4.10.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Payper om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.395,31 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag van de algehele voldoening en vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een maximum van 10%;
5.2.
veroordeelt Payper om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 253,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
gebiedt Payper om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken een deugdelijke en correcte bruto/netto-specificatie van alle nog door Payper aan [eiser] verschuldigde betalingen;
5.4.
veroordeelt Payper in de proceskosten van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 773,18, daarin begrepen een bedrag van € 398,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] ;
5.5.
veroordeelt Payper onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 99,50 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.