ECLI:NL:RBZWB:2023:1435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
10123877_E01032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling door Legalitas B.V. wegens onbekendheid met bewind van de rechthebbende

In deze civiele zaak heeft Legalitas B.V. een vordering ingesteld tegen de bewindvoerder van de heer [naam], die sinds 21 maart 2019 onder bewind staat. Legalitas B.V. vordert betaling van een factuur van € 448,91, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Legalitas B.V., stellende dat Legalitas B.V. het bewind had behoren te kennen, aangezien dit gepubliceerd was in het Centraal curatele- en bewindregister.

De kantonrechter heeft de vordering van Legalitas B.V. afgewezen. De rechter overweegt dat volgens artikel 1:438 lid 2 BW een rechthebbende alleen met medewerking van de bewindvoerder of met machtiging van de kantonrechter over de onder bewind staande goederen kan beschikken. Artikel 1:440 lid 1 BW stelt dat schulden die ontstaan uit een handeling tijdens het bewind niet op de onder bewind staande goederen kunnen worden verhaald, tenzij de wederpartij het bewind kende of had behoren te kennen.

De kantonrechter concludeert dat Legalitas B.V. het bewind had behoren te kennen, omdat het bewind gepubliceerd was. De rechter verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat het raadplegen van het register een vereiste is voor partijen die met rechthebbenden onder bewind handelen. Legalitas B.V. kan daarom geen beroep doen op de derdenbescherming van artikel 1:439 lid 1 BW. Legalitas B.V. wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de bewindvoerder zijn vastgesteld op € 264,-.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10123877 \ CV EXPL 22-3596
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
LEGALITAS B.V.,
te Hilversum,
eisende partij,
hierna te noemen: Legalitas B.V.,
gemachtigde: mr. E. van Es,
tegen
[naam bewindvoerder] B.V., IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER VAN DHR. [naam],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
gemachtigde: mr. G. Konus.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De goederen van de heer [naam] (verder te noemen [naam] ) zijn sinds 21 maart 2019 onder bewind gesteld, waarbij [naam bewindvoerder] is benoemd als bewindvoerder. Het bewind van [naam] is opgenomen in het Centraal curatele- en bewindregister (verder te noemen het register).
2.2.
[naam] is op 15 maart 2022 naar Legalitas B.V. gegaan voor juridisch advies, waarbij hij heeft gevraagd aan Legalitas B.V. om hem te helpen bij een arbeidsrechtelijke kwestie.
2.3.
Op 15 maart 2022 is een afspraakbevestiging gestuurd naar [naam] . In deze bevestiging is vermeld dat het uurtarief ook geldt voor het eerste gesprek. Ook zijn de algemene voorwaarden naar [naam] gestuurd.
2.4.
Op 23 maart 2022 heeft Legalitas B.V. aan [naam] een factuur gestuurd voor de verrichte werkzaamheden. [naam] heeft deze factuur niet betaald.
2.5.
Legalitas B.V. was niet op de hoogte van het bewind van [naam] .

3.Het geschil

3.1.
Legalitas B.V. vordert betaling van de factuur van € 448,91 (inclusief btw), te vermeerderen met € 67,34 buitengerechtelijke incassokosten en € 13,09 wettelijke rente, met veroordeling in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De bewindvoerder concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Legalitas B.V., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Legalitas B.V.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De bewindvoerder voert als belangrijkste verweer tegen de gevorderde betaling het volgende aan. [naam] is zonder haar toestemming of machtiging van de kantonrechter naar Legalitas B.V. gegaan. Aangezien de goederen van [naam] al sinds 2019 onder bewind zijn gesteld en dit bewind ook is gepubliceerd, had Legalitas B.V. het bestaan van het bewind behoren te kennen, waardoor er in dit geval geen sprake is van een rechtsgeldige opdracht aan Legalitas B.V.
4.2.
Legalitas B.V. heeft op dit punt gereageerd dat zij het bewind niet had behoren te kennen en doet een beroep op – kort gezegd – derdenbescherming van artikel 1:439 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen BW).
4.3.
De kantonrechter wijst in deze zaak de vordering af en legt hieronder uit waarom.
4.4.
Volgens artikel 1:438 lid 2 BW kan een rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of machtiging van de kantonrechter over de onder bewind staande goederen beschikken. Artikel 1:440 lid 1 BW bepaalt hierbij dat schulden die ontstaan uit een handeling tijdens het bewind met de rechthebbende, anders dan in overeenstemming met de hiervoor genoemde medewerking of machtiging, niet op de onder bewind staande goederen kunnen worden verhaald.
4.5.
Op grond van artikel 1:439 BW kan daarbij de ongeldigheid van een rechtshandeling die ondanks een onderbewindstelling door de rechthebbende is verricht, alleen aan de wederpartij worden tegengeworpen als deze het bewind kende of had behoren te kennen. Tussen partijen staat vast dat Legalitas B.V. het bewind niet kende. Het gaat in dit geval om de vraag of Legalitas B.V. het behoorde te kennen.
4.6.
Legalitas B.V. – die stelt van niet – heeft in dit kader verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam uit 2016 (ECLI: NL:RBAMS:2016:2020. In deze zaak is geoordeeld dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor een deurwaarder of diens opdrachtgever, die verplicht tot kennisname van het register, waarbij ook wordt verwezen naar de tuchtrechtspraak voor deurwaarders. In deze zaak is een (al dan niet tuchtrechtelijke) verplichting van een deurwaarder echter niet aan de orde, waardoor deze uitspraak niet (geheel) vergelijkbaar is.
4.7.
De kantonrechter sluit in dit geval aan bij een uitspraak van de rechtbank uit Overijssel uit 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2743), een uitspraak waar Legalitas B.V. zelf overigens ook naar heeft verwezen. In deze uitspraak is geoordeeld dat of een derde het bewind behoorde te kennen, afhangt van het feit of het bewind is gepubliceerd. Dat is hier het geval. Daarnaast is in de uitspraak geoordeeld dat de feitelijke omstandigheden van belang zijn, waarbij in geval van publicatie de derde zal moeten aantonen dat hij desondanks het bewind niet kende en niet behoorde te kennen. Legalitas B.V. heeft in dit kader – kort gezegd – aangevoerd dat [naam] geen blijk heeft gegeven van het bewind en dat er geen aanwijzingen waren voor het bestaan van dit bewind. Deze omstandigheden geven echter geen doorslag voor de kantonrechter.
4.8.
Net zoals in de hiervoor genoemde uitspraak uit 2021 overweegt de kantonrechter hierbij dat het register eenvoudig en gratis te raadplegen is. Van een advocaat mag worden verwacht dat deze het register raadpleegt voordat hij cliënten aanneemt en/of werkzaamheden aan hen factureert. Legalitas B.V. behoort daarom het in het register ingeschreven bewind te kennen en kan daarom geen beroep doen op de derdenbescherming van artikel 1:439 lid 1 BW.
4.9.
Dit betekent dat het verweer van de bewindvoerder op dit punt slaagt en de vordering (inclusief de nevenvorderingen) om die reden wordt afgewezen. De overige stellingen en verweren, waaronder die over de zorgplicht van een advocaat hoeven daarom niet meer te worden besproken.
4.10.
Legalitas B.V. is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de bewindvoerder vastgesteld op € 264,- (2,00 punten × € 132,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van Legalitas B.V. af,
5.2.
veroordeelt Legalitas B.V. in de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot dit vonnis vastgesteld op € 264,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.