ECLI:NL:RBZWB:2023:1449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
399616_E07032023 en 400946_E07032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Bogaert
  • A. Combee
  • J. Skrotzki
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij na overlijden van de gezagsdrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voogdij over een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2019. De rechtbank heeft het verzoek van de grootvader en tante moederszijde om gezamenlijk als voogden te worden benoemd, afgewezen. In plaats daarvan is de stiefvader benoemd tot voogd. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van de moeder van de minderjarige, waardoor er een gezagsvacuüm ontstond. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en vastgesteld dat de stiefvader, die al de dagelijkse zorg voor de minderjarige op zich nam, het beste in staat is om de voogdij uit te oefenen. De rechtbank heeft daarbij ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die adviseerde om de stiefvader te benoemen tot voogd. De grootvader en tante moederszijde hebben hun verzoek ingediend uit bezorgdheid over het contact met de minderjarige, maar de rechtbank oordeelde dat de stiefvader de beste zorg voor de minderjarige kan waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/399616 / FA RK 22-3175
: C/02/400946 / FA RK 22-3876
Datum uitspraak: 7 maart 2023
Beschikking van de rechtbank over voogdij
in de zaken naar aanleiding van de kennisgeving van de gemeente Breda en op het gezamenlijk verzoek van:
[de grootvader moederszijde], hierna te noemen: de grootvader moederszijde, wonende te [woonplaats 1] ,
en
[de tante moederszijde], hierna te noemen: de tante moederszijde,
wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekers in de zaak C/02/400946 / FA RK 22-3876,
belanghebbenden in de zaak C/02/399616 / FA RK 22-3175,
advocaat: mr. L. van der Steen te Veghel,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende in beide zaken aan:
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat: mr. M. van Olffen te Nootdorp.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
In de zaak C/02/399616 / FA RK 22-3175:
  • de brief van 8 juli 2022 van de gemeente Breda met een kennisgeving van overlijden, achterlaten minderjarige en openstaand gezag, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 11 juli 2022;
  • het rapport en advies van de Raad van 23 oktober 2022, met bijlagen.
In de zaak C/02/400946 / FA RK 22-3876:
  • het op 26 augustus 2022 ontvangen verzoek tot gezamenlijke voogdij, met bijlagen;
  • het op 14 september 2022 ontvangen verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek tot eenhoofdig ouderlijk gezag, met bijlagen;
  • het rapport en advies van de Raad van 23 oktober 2022, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 18 november 2022 van mr. Van Olffen;
  • de brief van 21 november 2022 van mr. Van der Steen;
  • de brief van 13 februari 2023 van mr. Van Olffen, houdende een wijziging c.q. aanvulling van het zelfstandige verzoek.
1.2
Op 1 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
[minderjarige] is op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] geboren als kind van mevrouw [de moeder] , hierna te noemen: de moeder.
2.2
De biologische vader van [minderjarige] heeft haar niet erkend en is nooit betrokken geweest in haar leven.
2.3
Vanaf haar geboorte is [minderjarige] opgegroeid in het gezin van de moeder en de stiefvader.
2.4
De moeder, die van rechtswege met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] was belast, is op [overlijdensdatum] overleden. Als gevolg van het overlijden van de moeder wordt er sindsdien niet voorzien in het gezag over [minderjarige] en is er dus sprake van een gezagsvacuüm.
2.5
[minderjarige] woont bij de stiefvader.

3.De inleiding van de zaak en de verzoeken

In de zaak C/02/399616 / FA RK 22-3175:
3.1
Bij de brief van de gemeente Breda van 8 juli 2022 is de rechtbank op grond van artikel 1:301 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in kennis gesteld van het overlijden van de moeder op [overlijdensdatum] , dat zij haar minderjarige kind [minderjarige] heeft achtergelaten en dat er niet wordt voorzien in het gezag over [minderjarige] .
In de zaak C/02/400946 / FA RK 22-3876:
3.2
De grootvader en de tante moederszijde verzoeken, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zij gezamenlijk met de voogdij over [minderjarige] worden belast, kosten rechtens.
3.3
De stiefvader voert verweer tegen het verzoek van de grootvader en de tante moederszijde en verzoekt om hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek dan wel om dit verzoek af te wijzen.
3.4
De stiefvader verzoekt daarnaast, bij wijze van zelfstandig verzoek, om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Olffen, namens de stiefvader, zijn zelfstandige verzoek mondeling gewijzigd/aangevuld in die zin dat hij nu tevens subsidiair verzoekt om de stiefvader te benoemen tot voogd over [minderjarige] . Bij brief van 13 februari 2023 heeft mr. Van Olffen voormelde mondelinge wijziging/aanvulling van het verzoek schriftelijk bevestigd.
3.5
Namens de grootvader en de tante moederszijde is tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de mondelinge wijziging/aanvulling van het zelfstandige verzoek van de stiefvader.
3.6
Gelet op de onderlinge samenhang van beide zaken, zal de rechtbank de zaken gevoegd behandelen.
3.7
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Uit artikel 1:301, lid 1, sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de rechtbank onverwijld in kennis stelt van het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat.
4.2
Uit artikel 1:295 BW volgt dat de rechtbank een voogd benoemt over alle minderjarigen die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.
4.3
Uit artikel 1:282, lid 1 BW volgt dat de rechter, op eensluidend verzoek van de van de voogd en een ander die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, kan bepalen dat de voogdij door hen gezamenlijk wordt uitgeoefend. De rechtbank overweegt, analoog aan voormelde bepaling, dat ook twee personen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan en zonder dat één van hen al is belast met de voogdij over de minderjarige aan de rechtbank kunnen verzoeken om gezamenlijk te worden belast met de voogdij over de minderjarige.
4.4
Naar aanleiding van voormelde kennisgeving van de gemeente Breda heeft de rechtbank op 19 juli 2022 ambtshalve aan de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de voorziening in het gezag over [minderjarige] .
4.5
Bij het rapport van 23 oktober 2022 heeft de Raad, kort samengevat, geadviseerd om het gezamenlijk verzoek van de grootvader en tante (moederszijde) af te wijzen en om de stiefvader te benoemen tot voogd van [minderjarige] . Partijen hebben, via hun advocaten, schriftelijk hierop gereageerd.
4.6
In voormeld rapport en tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad ter onderbouwing van zijn advies, samengevat, het volgende aangegeven.
Vooropgesteld complimenteert de Raad de familie moederszijde en de stiefvader met de wijze waarop zij tot nu toe sinds het overlijden van de moeder met elkaar omgaan. De Raad ziet dat zij het beste met [minderjarige] voorhebben. [minderjarige] is vanaf haar geboorte opgegroeid in het gezin van de moeder en de stiefvader. De stiefvader was tot het overlijden van de moeder dagelijks betrokken en (mede)verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hij is voor [minderjarige] dan ook een vaderfiguur en tussen hen is er duidelijk sprake van een veilige gehechtheidsrelatie. Ook sinds het overlijden van de moeder verblijft [minderjarige] bij de stiefvader, met uitzondering van enkele dagen rondom de uitvaart van de moeder tijdens welke dagen zij bij de grootouders moederszijde heeft gelogeerd.
Na het overlijden van de moeder heeft de stiefvader goede afspraken gemaakt met zijn werkgever. In plaats van ploegendiensten heeft hij nu vaste werktijden op de momenten dat [minderjarige] naar de peuterspeelzaal gaat. Daarnaast wordt de stiefvader ondersteund door de familie moederszijde, met wie hij een goed contact heeft. De stiefvader vindt het ook belangrijk dat [minderjarige] een goed contact heeft met haar familie.
Gelet op het voorgaande acht de Raad het benoemen van de stiefvader tot voogd over [minderjarige] het meest in haar belang.
De Raad heeft daarbij aangegeven dat het [zorgaanbieder 1] en zorgaanbieder [zorgaanbieder 2] , die als informanten bij het onderzoek zijn betrokken, hebben bevestigd dat de moeder in het verleden mondeling heeft aangegeven dat zij na haar overlijden zou willen dat de stiefvader wordt benoemd tot voogd over [minderjarige] . De Raad vindt dat die wens moet worden gerespecteerd, ook al heeft de moeder die wens niet op schrift gesteld. [minderjarige] heeft nu bovenal behoefte aan duidelijkheid, rust, warmte en steun vanuit haar netwerk. In dat licht bezien vindt de Raad het risicovol om een ander dan diegene die momenteel is belast met de dagelijkse uitvoering van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te belasten met de voogdij over haar. Ook vindt de Raad een constructie waarbij de stiefvader en een familielid moederszijde gezamenlijk worden belast met de voogdij over [minderjarige] niet in het belang van [minderjarige] omdat voorkomen moet worden dat zij klem raakt tussen haar gezagsdragers.
De Raad constateert dat het overlijden van de moeder bij alle betrokkenen heeft geleid tot angst om [minderjarige] (op den duur) te verliezen. Een aantal van die zorgen aan de zijde van de familie moederszijde, waaronder het borgen van het contact met [minderjarige] wanneer de stiefvader zou besluiten om met haar te verhuizen, zijn volgens de Raad te ondervangen door middel van het opstellen van een door alle partijen gedragen overeenkomst in de vorm van een ouderschapsplan en/of het overeenkomen van een omgangsregeling. Naar aanleiding van de zorgen die de grootvader moederszijde tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, namelijk dat [stichting] negatieve informatie heeft gedeeld over de situatie bij de grootouders moederszijde zonder die informatie bij hen te toetsen, heeft de Raad ten slotte benadrukt, dat die informatie niet bij het advies is betrokken.
4.7
Namens en door de grootvader en de tante moederszijde is, samengevat, aangegeven dat zij momenteel een goed contact hebben met de stiefvader en dat zij met hem samenwerken . [minderjarige] ontwikkelt zich goed bij de stiefvader en hij zorgt goed voor haar. De grootvader en de tante moederszijde vinden dan ook dat [minderjarige] bij de stiefvader moet blijven wonen. De grootvader en de tante moederszijde handhaven echter hun verzoek om hen en niet de stiefvader met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De grootvader en de tante moederszijde stellen dat zij in staat zijn om een goede invulling te geven aan de voogdij over [minderjarige] . Indien er spoedeisende gezagsbeslissingen over [minderjarige] genomen moeten worden, dan kunnen zij snel schakelen met de stiefvader. Zij willen [minderjarige] graag binnen de familie houden en inspraak houden over haar toekomst. Zij maken zich ook zorgen over de gevolgen en het waarborgen van het contact tussen [minderjarige] en haar familie indien de stiefvader zou besluiten om met [minderjarige] om over een grote afstand te verhuizen of indien hij onverhoopt zou komen te overlijden. Wanneer de grootvader en de tante moederszijde gezamenlijk worden belast met de voogdij, wordt de kans verkleind dat [minderjarige] opnieuw wordt geconfronteerd met een gezagsvacuüm.
Ook is [minderjarige] enig erfgenaam in de nalatenschap van de moeder met daarin onder meer de onverdeelde woning van de moeder en haar ex-partner. Met het oog op de momenteel snel dalende huizenprijzen is het van belang dat die nalatenschap spoedig wordt afgewikkeld. De stiefvader kan echter niet goed met de ex-partner van de moeder overweg. De grootvader moederszijde heeft ten slotte benoemd dat de Raad onjuiste negatieve informatie over de situatie bij de grootouders moederszijde vanuit [stichting] in het raadsrapport heeft opgenomen, zonder die informatie te hebben getoetst.
4.8
Namens en door de stiefvader is, samengevat, aangegeven dat hij (na wijziging/aanvulling daarvan), zijn subsidiaire zelfstandige verzoek om met de voogdij over [minderjarige] te worden belast, handhaaft. De stiefvader stelt dat hij in staat is om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Nu [minderjarige] bij hem woont en de stiefvader verantwoordelijk is voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] , vindt hij het bovendien niet praktisch en in strijd met de belangen van [minderjarige] om een ander (mede) te belasten met de voogdij over haar. Als de stiefvader onverhoopt overlijdt voordat [minderjarige] de meerderjarige leeftijd bereikt dan zal er opnieuw een voorziening in het gezag over [minderjarige] getroffen moeten worden. De stiefvader ziet hierin echter geen aanleiding om hem nu niet te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Daarnaast vindt hij de zorgen van de familie moederszijde over een eventuele verhuizing met [minderjarige] ongegrond. Hij zal de belangen van [minderjarige] namelijk altijd vooropstellen en altijd oog houden voor de rol van de familie in het leven van [minderjarige] zoals hij dat altijd heeft gedaan. Ook de financiële afwikkeling van de nalatenschap van de moeder maakt volgens de stiefvader niet dat hij niet kan worden benoemd tot voogd. Hoewel het klopt dat hij het niet prettig vindt om met de ex-partner van de moeder in gesprek te gaan, zal hij dat in het belang van [minderjarige] wel, zonodig, doen.
4.9
De rechtbank overweegt, naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, als volgt.
4.1
Aangezien de stiefvader geen juridisch ouder is van [minderjarige] kan hij niet met het eenhoofdig ouderlijk gezag over haar worden belast. De rechtbank zal het daartoe strekkende primaire zelfstandige verzoek van de stiefvader daarom afwijzen. Aan de rechtbank ligt dan ook nu de vraag voor wie er moet worden benoemd tot voogd(en) over [minderjarige] .
4.11
Het is de rechtbank allereerst gebleken dat [minderjarige] opgroeit in een liefdevol netwerk. De stiefvader en de familie moederszijde zijn belangrijk in het leven van [minderjarige] en hebben allen het beste met haar voor. Dat is belangrijk voor [minderjarige] , zeker nu zij haar moeder verloren heeft.
4.12
Bij de beslissing wie er tot voogd(en) over [minderjarige] moet(en) worden benoemd, staat het belang van [minderjarige] voorop.
De rechtbank constateert dat de grootvader en de tante moederszijde het voorliggende verzoek om hen te benoemen tot voogden voornamelijk hebben ingediend vanuit de angst dat [minderjarige] van hen verwijderd zal raken en dat zij haar in de toekomst mogelijk zelfs zullen kwijtraken. De grootvader en de tante moederszijde zijn immers van mening dat [minderjarige] verder moet opgroeien bij de stiefvader en hebben alle vertrouwen in de capaciteiten en de intenties van de stiefvader om op een goede wijze de gezagszaken over [minderjarige] te regelen en om gezagsbeslissingen over haar te nemen. Hoewel die angst van de grootvader en de tante moederszijde vanwege het overlijden van de moeder te begrijpen valt, is de rechtbank van oordeel dat daarmee de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , die voortvloeit uit het hebben van voogdij, onderbelicht raakt. Het vanuit een bepaalde angst creëren van een situatie die niet aansluit bij de dagelijkse praktijk is bovendien onwerkbaar en niet in het belang van [minderjarige] .
De rechtbank overweegt dat [minderjarige] vanaf haar geboorte is opgegroeid in het gezin van de moeder en de stiefvader. De stiefvader was tot het overlijden van de moeder dagelijks betrokken en (mede)verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hij is voor [minderjarige] dan ook een vaderfiguur en uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat er tussen hen duidelijk sprake is van een veilige gehechtheidsrelatie. Sinds het overlijden van de moeder woont [minderjarige] nog steeds bij de stiefvader en zij zal bij hem verder opgroeien. De stiefvader is en blijft dan ook de dagelijkse verzorger en opvoeder van [minderjarige] . De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat de stiefvader in die rol ook de gezagszaken over haar kan regelen en dat hij de gezagsbeslissingen over haar kan nemen zonder daarbij afhankelijk te zijn van anderen. De stiefvader heeft bovendien het meeste zicht op [minderjarige] en inzicht in wat zij nodig heeft, waardoor hij het beste in staat is om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen.
4.13
Aangezien het contact en de samenwerking tussen de stiefvader en de familie moederszijde altijd goed is verlopen, ook in de moeilijke periode na het overlijden van de moeder, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat dit in de komende periode zal veranderen. De stiefvader heeft aangegeven dat hij erkent dat de familie belangrijk is in het leven van [minderjarige] en hij heeft hen in de afgelopen periode ook bij [minderjarige] betrokken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat zij in de toekomst blijvend in staat zullen zijn om op een goede wijze met elkaar te communiceren en om tot goede oplossingen te komen. De rechtbank hoopt dat deze gerechtelijke procedure en de beslissing over de voogdij betreffende [minderjarige] hier geen verandering in zal brengen.
4.14
De rechtbank overweegt daarnaast dat uit de rapportage van de Raad blijkt dat door meerdere informanten die bij het onderzoek van de Raad zijn betrokken, is aangegeven dat de moeder mondeling in het verleden de wens heeft geuit dat de stiefvader na haar overlijden zal worden belast met de voogdij over [minderjarige] . De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en vindt het ook belangrijk, nu dat ook in het belang van [minderjarige] wordt geacht, om die wens te respecteren, ook al heeft de moeder die wens niet op schrift gesteld.
4.15
Indien de stiefvader, als enige gezagsdrager van [minderjarige] , onverhoopt komt te overlijden voordat [minderjarige] de meerderjarige leeftijd bereikt, dan ontstaat de situatie dat er opnieuw in het gezag over [minderjarige] zal moeten worden voorzien. In die omstandigheid ziet de rechtbank geen aanleiding om, in plaats van de stiefvader, de grootvader en de tante moederszijde gezamenlijk te belasten tot voogden over [minderjarige] . Indien er opnieuw een gezagsvacuüm ontstaat, dan zal er aan de hand van de feiten en omstandigheden van dat moment moeten worden bezien welke voorziening in het gezag het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
Partijen kunnen hierover wel nadere afspraken maken en vastleggen of stappen zetten om de continuïteit van het gezag over [minderjarige] goed te regelen. De Raad heeft in dat verband voorgesteld om een overeenkomst in de vorm van een ouderschapsplan vast te leggen. In die overeenkomst zouden partijen eveneens afspraken kunnen maken over, bijvoorbeeld, het contact tussen [minderjarige] en haar familie en de gevolgen van een eventuele verhuizing van de stiefvader met [minderjarige] met betrekking tot die contacten.
4.16
Dat [minderjarige] , als enig erfgenaam in de nalatenschap van de moeder, gerechtigd is tot een gedeelte van de opbrengst van de onverdeelde woning van de moeder en haar ex-partner en dat de stiefvader liever niet met die ex-partner in gesprek gaat, acht de rechtbank ook niet redengevend om de stiefvader niet te benoemen tot voogd over [minderjarige] . De stiefvader heeft namelijk aangegeven dat hij, indien dat nodig is in het belang van [minderjarige] , met de ex-partner van de moeder in gesprek zal gaan over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder. De rechtbank overweegt daarbij dat het de taak van de voogd van [minderjarige] is om haar belangen in dat verband zo goed als mogelijk te behartigen, maar dat het aan de voogd is om te bepalen welke invulling hij daaraan geeft. De stiefvader kan zelf met de ex-partner van de moeder in gesprek gaan of bijvoorbeeld een derde inschakelen om de belangen van [minderjarige] te behartigen.
4.17
Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank het het meest in het belang van [minderjarige] om de stiefvader te benoemen tot haar voogd. De rechtbank zal het verzoek van de grootvader en de tante moederszijde om hen te benoemen tot voogden over [minderjarige] daarom afwijzen en het (gewijzigde/aangevulde) subsidiaire zelfstandige verzoek van de stiefvader om hem te benoemen tot voogd over [minderjarige] toewijzen.
Net als de Raad, heeft de rechtbank de informatie verstrekt door [stichting] niet meegenomen bij haar beoordeling en beslissing in deze zaken.
4.18
Hoewel de stiefvader daar niet om heeft verzocht zal de rechtbank, gelet op de aard van de beslissing, het belang van [minderjarige] op het hebben van duidelijkheid hierover en om een nieuw gezagsvacuüm over [minderjarige] te voorkomen, de beslissing ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
4.19
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure, zal de rechtbank ten slotte de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.2
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek van de grootvader en de tante moederszijde om hen te benoemen tot voogden over [minderjarige] af;
5.2
wijst het primaire zelfstandige verzoek van de stiefvader om hem te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] af;
5.3
benoemt, uitvoerbaar bij voorraad, de heer [de stiefvader] tot voogd over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2019 te [geboorteplaats] ;
5.4
compenseert de kosten van partijen in deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 door mr. Bogaert, voorzitter, mr. Combee en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.