ECLI:NL:RBZWB:2023:1454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/02/406280 / KG ZA 23-68
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over zorg- en contactregeling voor minderjarige na beëindiging van opname moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die samen een minderjarig kind hebben. De man vorderde een wijziging van de zorg- en contactregeling voor hun kind, omdat de vrouw recentelijk was opgenomen vanwege psychische klachten. De man stelde dat hij meer zorg voor het kind moest dragen, vooral gezien de omstandigheden van de vrouw. De vrouw voerde verweer en stelde dat er geen zorgen waren over de veiligheid en het welzijn van het kind. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2023 werd besloten dat de zaak met gesloten deuren zou worden behandeld, om de privacy van de betrokkenen te waarborgen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang was voor de man, maar dat de overige vorderingen niet spoedeisend waren. Uiteindelijk zijn partijen het eens geworden over een voorlopige regeling voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij het kind wekelijks contact heeft met de man. De voorzieningenrechter heeft de overige vorderingen van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter complimenteerde partijen met hun samenwerking en benadrukte het belang van het welzijn van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/406280 / KG ZA 23-68
Vonnis in kort geding van 7 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. M. de Maaré te Breda.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met drie producties;
- de conclusie van antwoord met acht producties;
- de pleitnota van mr. De Maaré.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 21 februari 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling verscheen de man, bijgestaan door mr. K. van Doorn, als waarnemend advocaat voor mr. Van Kerkhof alsook de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast is verschenen een medewerkster namens de Raad.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 augustus 2022 is, voor zover thans van belang, het tussen partijen gemaakte ouderschapsplan bekrachtigd, in die zin dat deze is gewaarmerkt en bepaald dat de onderlinge regelingen deel uitmaken van de beschikking.
In voormeld ouderschapsplan is een stapsgewijze uitbereiding in de contacten tussen de man en [minderjarige] opgenomen, waarbij zij per januari 2023 contact met elkaar hebben in de even weken op maandag, woensdag en zondag alsmede in de oneven weken op woensdag en zaterdag. Daarnaast zijn partijen een verdeling overeengekomen gedurende de vakanties.
2.6
Tussen partijen staat niet ter discussie dat zij in verband met een opname van de vrouw zijn afgeweken van voormelde regeling en de man en [minderjarige] contact met elkaar hebben op dinsdag, woensdag, donderdag en een gehele dag in het weekend. De vrouw is niet langer opgenomen; sinds 16 februari 2023 is zij weer thuis.

3.De vorderingen

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
I primair:
de minderjarige voorlopig toe te vertrouwen aan de man
I subsidiair:
de vigerende zorg- en contactregeling te wijzen en nader te bepalen dat de minderjarige en haar vader gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar wekelijks vanaf woensdag 08.00 uur tot donderdag 18.00 uur alsmede vanaf zondag 08.00 uur tot maandag 08.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
II
de vrouw te veroordelen tot (het laten doen van) afgifte van de minderjarige aan de man, zulks op straffe van een door de vrouw aan de man te betalen dwangsom van € 500,= voor ieder dagdeel dat zij nalatig is om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 25.000,= danwel een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
III
de man te machtigen om, indien de vrouw na betekening van het in deze te wijzen vonnis de minderjarige niet overdraagt aan de man, dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
IV
te bepalen dat de vrouw voorlopig gerechtigd is tot het hebben van contact met de minderjarige twee keer per week (bij voorkeur te plannen in overleg met een gezinsvoogd), mits dat de vrouw niet meer op de [Medisch Centrum] verblijft, althans een dusdanige voorlopige contactregeling tussen de vrouw en de minderjarige vast te leggen als de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht;
V
een andere contactvoorziening te treffen die de voorzieningenrechter in het belang van de minderjarige geraden acht;
VI
De alimentatieverplichting van de vader jegens de moeder op te schoren zolang de minderjarige aan de man (voorlopig) is toevertrouwd;
VII
De vrouw te veroordelen tot (het laten doen van) afgifte van het legitimatiebewijs van de minderjarige aan de man, zulks op straffe van een door de vrouw aan de man te betalen dwangsom van € 500,= voor ieder dagdeel dat zij nalatig is om aan het in deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 25.000,= danwel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
VIII primair:
Voor recht te verklaren dat het ouderlijk gezag van de vrouw van rechtswege is geschorst;
VIII subsidiair:
Uit te spreken dat de vrouw voorlopig in haar ouderlijk gezag is geschorst;
IX
De minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen van een door de voorzieningenrechter aan te wijzen GI
X
Althans dusdanige beslissingen te nemen die de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.3
Op de stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de man is in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. In december 2022 is de vrouw voor een derde maal opgenomen vanwege ernstige psychische klachten. Over de gesteldheid van de vrouw krijgt de man weinig informatie. De man krijgt geen informatie over bezoeken aan het consultatiebureau. Hij heeft meerdere keren bij Veilig Thuis en de Raad aan de bel getrokken, maar er is geen zorgmelding gemaakt. Tijdens een overlegmoment hebben de ouders van de vrouw en haar huidige partner willen instemmen met een uitbereiding van de zorgregeling. Inmiddels ziet de man [minderjarige] een aantal weken vanaf dinsdagochtend tot donderdag 18.00 uur alsmede iedere week op zaterdag óf zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur. Deze contacten verlopen goed. De man wenst zijn zorgtaken uit te breiden. Dit is voor de ouders van de vrouw en haar huidige partner onbespreekbaar.
In de visie van de man moet daarnaast duidelijk worden wat de juridische rollen zijn van alle betrokkene op het moment dat de vrouw is opgenomen. De man moet als ouder met gezag de hoofdrol krijgen, niet de familie van de vrouw. Het baart de man zorgen dat de vrouw een stressvolle periode tegemoet gaat. Zij is immers hoog zwanger. Na drie opnames is er een grote kans op een terugval. De vrouw is niet in staat om daadwerkelijk uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag wanneer zij is opgenomen. Dit leidt tot een onwenselijke situatie. De vrouw en haar huidige partner moeten zich kunnen concentreren op het herstel van de vrouw. De man is de aangewezen persoon om de zorg voor [minderjarige] te dragen. Als [minderjarige] voorlopig aan de man wordt toevertrouwd, dan dient de kinderalimentatie te worden gewijzigd. Bovendien moet [minderjarige] zich kunnen legitimeren als zij bij de man is. Omdat er nog veel onduidelijk is over de mentale en fysieke gezondheid van de vrouw en de vraag is of zij beschikt over basale opvoedkundige vaardigheden, moet er onderzoek komen en regie worden gevoerd. Een raadsonderzoek kan maanden op zich laten wachten. De situatie vraagt om een voorlopige ondertoezichtstelling.
4.2
Ter onderbouwing van haar verweer is door en namens de vrouw, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De vrouw is open over haar opname. Haar partner deelt informatie met de man. Op momenten dat de man geïnformeerd wilde worden, heeft de familie van de vrouw daar tijd voor gemaakt. Daarnaast krijgt hij over elk bezoek aan het consultatiebureau informatie en wekelijks een overzicht en foto van het kinderdagverblijf. Het gaat goed met [minderjarige] . Er is geen zorgmelding gemaakt, omdat er geen zorgen zijn over haar veiligheid en welzijn. Dat de man aan de zijlijn zou staan, wordt door de vrouw betwist. Hij maakt zich onterecht zorgen over [minderjarige] . Dat de man de zorgtaken wil uitbreiden is begrijpelijk, maar daarover hebben partijen afspraken gemaakt. Desondanks heeft de vrouw nagedacht over de zorg voor [minderjarige] door de man. Zij doet het voorstel dat de man en [minderjarige] contact met elkaar hebben een volledig weekend per veertien dagen alsmede van woensdag 8.00 uur tot donderdagavond. De overige vorderingen van de man dienen te worden afgewezen.
4.3
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, kort samengevat, als volgt. De Raad vindt het belangrijk dat er wekelijks contact is tussen de man en [minderjarige] . Gelet op haar jonge leeftijd, zouden partijen het best kunnen aansluiten bij wat zij hebben afgesproken. De Raad is er voorstander van dat [minderjarige] om het weekend, een heel weekend lang, bij de man is. Op termijn is dit prettiger voor [minderjarige] , maar ook voor partijen. De Raad ziet geen reden om nu vooruit te lopen op de situatie dat de vrouw mogelijk terugvalt. Gezien wordt dat de man samen met het netwerk van de vrouw afspraken kan maken. Voor nu is het belangrijk dat partijen een zorgregeling overeenkomen en zij elkaars vertrouwen winnen. De Raad adviseert partijen daarnaast om met elkaar in gesprek te gaan over alles wat hen verdeeld houdt. Ook dient de onderlinge communicatie te worden verbeterd. Partijen kunnen verwezen worden naar het Uniform Hulpaanbod, maar daarvoor is een bodemprocedure nodig. Een ondertoezichtstelling acht de Raad overbodig.

5.De beoordeling

5.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend
belang van de man bij zijn vorderingen ten aanzien van de verdeling van de zorg- en contactregeling vast. Ten aanzien van alle overige vorderingen (vanaf IV) ontbreekt een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist en van de eiser niet kan worden gevergd dat hij/zij een bodemprocedure afwacht. Alsdan kunnen in kort geding ordemaatregelen worden getroffen, totdat in een bodemprocedure is beslist.
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter zich ervan vergewist dat het nemen van dergelijke ordemaatregelen niet aan de orde zijn. De voorzieningenrechter neemt daarbij onder andere in aanmerking dat de vrouw niet langer is opgenomen, er geen zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] bestaan, de man geïnformeerd wordt over de toestand van de vrouw en [minderjarige] en daarnaast hebben partijen (ook bij de mondelinge behandeling) aangetoond afspraken met elkaar te kunnen maken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen over alles wat het verdeeld houdt in gesprek zullen gaan. Zij hebben hiertoe beiden bereidheid getoond. De voorzieningenrechter begrijpt dat de vrouw zich voor hulpverlening bij de gemeente heeft aangemeld.
5.2
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle vorderingen van de man, vanaf IV, dienen te worden afgewezen.
5.3
Tijdens de mondelinge behandeling, na een korte schorsing, zijn partijen een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [minderjarige] overeengekomen, in die zin dat de man en [minderjarige] contact met elkaar hebben wekelijks van woensdag 8.00 uur tot donderdag 18.00 uur alsmede wekelijks op zondag van 9.00 uur tot maandag 8.00 uur, waarbij de vrouw of haar partner [minderjarige] naar de man brengt en de man [minderjarige] naar de vrouw terugbrengt. Partijen zetten zich in om bij de hulpverlening te komen tot een definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.4
Gelet op de overeenstemming tussen partijen acht de voorzieningenrechter geen gronden aanwezig om een dwangsom aan de nakoming van de zorgregeling te verbinden nu van partijen wordt verwacht dat zij deze na zullen komen en zij ook allebei het beste met [minderjarige] voor hebben. In dat licht bezien zullen de vorderingen van de man onder II en III worden afgewezen.
5.5
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.6
Tot slot. De voorzieningenrechter complimenteert partijen dat zij er samen zijn uitgekomen en dat zij het belang van [minderjarige] hebben laten prevaleren. De voorzieningenrechter geeft de man nog mee dat hij zich wat betreft zijn proceshouding op dun ijs begeeft; rauwelijks dagvaarden ligt op de loer; niet gebleken is dat contact is gezocht met de advocaat van de vrouw alsook is in zijn geheel niet aangetoond dat er zorgen bestaan over het welzijn en de veiligheid van [minderjarige] , waarmee de vorderingen vanaf II een onnodig conflict-escalerend effect in zich lijken te dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
bepaalt dat de man en de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022 in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopig, totdat partijen bij de hulpverlening anders zijn overeengekomen, dan wel anders is beslist, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar wekelijks van woensdag 8.00 uur tot donderdag 18.00 uur alsmede wekelijks van zondag van 9.00 uur tot maandag 8.00 uur
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Leuven, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.