ECLI:NL:RBZWB:2023:1456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5234
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ambtshalve uitschrijving uit de Basis Registratie Personen en weigering tot inschrijving

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 19 oktober 2021, waarbij eisers ambtshalve zijn uitgeschreven uit de Basis Registratie Personen (BRP) en de weigering om hen opnieuw in te schrijven in de BRP. De rechtbank heeft de zaak op 27 januari 2023 behandeld, waarbij eiser 1 aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door twee aanwezigen. Eiser 2 en de gemachtigde van eisers waren niet aanwezig.

De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte eisers ambtshalve heeft uitgeschreven uit de BRP. De rechtbank stelt vast dat eisers bereikbaar waren en dat er geen situatie was waarin de werkelijke situatie onbekend was. De rechtbank oordeelt dat het college niet aan de voorwaarden van artikel 2.22 van de Wet BRP heeft voldaan, wat betekent dat de ambtshalve uitschrijving onterecht was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het besluit van 28 juli 2021, waarbij het college werd opgedragen om eisers met terugwerkende kracht in de BRP in te schrijven.

Daarnaast wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 904,76, inclusief reiskosten. De uitspraak is gedaan door mr. T. Peters en openbaar gemaakt op 3 maart 2023. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving in de bijlage bij de uitspraak opgenomen, waaronder artikel 2.22 van de Wet BRP, dat de voorwaarden voor ambtshalve uitschrijving regelt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5234 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaak tussen

1. [eiser1]uit [woonplaats eisers]
2. [eiser2]uit [woonplaats eisers] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland, het college.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit), inzake de ambtshalve uitschrijving uit de Basis Registratie Personen (hierna: BRP) (met de vermelding ‘Land waarnaar vertrokken: onbekend’) en de weigering eisers opnieuw in te schrijven in de BRP.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1 en namens het college [aanwezige college1] en [aanwezige college2] . Eiser 2 en de gemachtigde van eisers zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de ambtshalve uitschrijving uit het BRP en de weigering om eisers in te schrijven in de BRP. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3 De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
De rechtbank gaat uit van de volgende in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
Eisers stonden ingeschreven aan de [adres1] te [woonplaats eisers] (hierna: het adres).
Op 17 mei 2021 is een melding gedaan dat eisers niet woonachtig zouden zijn op het adres. Naar aanleiding van deze melding heeft een verbalisant de woning bezocht. De verbalisant heeft waargenomen dat bij de woning alles dicht zat, maar er is wel een voertuig aangetroffen. Een omwonende heeft aangegeven dat op het adres een man woont die regelmatig op zee zit. Een andere omwonende heeft aangegeven dat een man op het adres woonde, maar hij deze al een tijdje niet heeft gezien. De verbalisant heeft opgemerkt dat de toegangsdeur aan de achterkant van de woning is dichtgemetseld.
Het college heeft op 4 juni 2021 haar voornemen kenbaar gemaakt om eisers uit te schrijven uit de BRP. Eisers hebben op 4 juni 2021 hun zienswijze kenbaar gemaakt.
Het college heeft met haar besluit van 28 juli 2021 besloten eisers uit te schrijven uit de BRP.
Met de brief van 4 augustus 2021 hebben eisers kenbaar gemaakt dat zij het niet eens zijn met de ambtshalve uitschrijving.
Eisers hebben op 17 augustus 2021 het verzoek gedaan om opnieuw ingeschreven te worden in het BRP. Het college heeft de inschrijving op 25 augustus 2021 geweigerd.
Eisers hebben op 26 augustus 2021 hun bezwaren kenbaar gemaakt. De commissie voor de bezwaarschriften heeft het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren, omdat de inschrijving volgens de commissie terecht is geweigerd.
Het college heeft het advies van de commissie overgenomen en met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Omvang van het geschil
4.1
Eisers hebben betoogd dat het college in het bestreden besluit ten onrechte enkel de weigering tot inschrijving heeft heroverwogen en niet is ingegaan op de ambtshalve uitschrijving. Het bezwaar was mede gericht tegen de ambtshalve uitschrijving.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte in het bestreden besluit enkel is ingegaan op de weigering tot inschrijving. Met de brief van 4 augustus 2021 hebben eisers aangegeven dat zij het niet eens zijn met de ambtshalve uitschrijving. Deze brief kan niet anders worden opgevat dan als een bezwaarschrift. Tevens is in het bezwaarschrift van 26 augustus 2021 vermeld dat de bezwaren zijn gericht tegen de ambtshalve uitschrijving en de weigering tot inschrijving. De ambtshalve uitschrijving uit het BRP valt daarmee binnen de omvang van het geschil.
Ambtshalve uitschrijving
5.1
Eisers hebben betoogd dat zij ten onrechte ambtshalve zijn uitgeschreven uit de BRP, omdat zij woonachtig zijn op het adres. Eisers verblijven vaak op het adres [adres2] , te [plaatsnaam] , omdat dit hun dagelijkse werkadres is. Er is een omgevingsvergunning aangevraagd om het kantoor in [plaatsnaam] om te zetten in een bedrijfswoning, maar deze is nog niet verleend. Hierdoor kunnen eisers zich nog niet inschrijven op het adres in [plaatsnaam] . Door deze handelwijze van de beide gemeenten worden eisers in het nauw gebracht en ondervinden zij problemen bij allerlei administratieve handelingen, zoals het aanvragen van een ziektekostenverzekering.
5.2
Het college heeft ter zitting verklaard dat de gemeente [naam gemeente] weigert eisers in te schrijven op het adres in [plaatsnaam] en het college om die reden eisers ambtshalve heeft uitgeschreven.
5.3
De wet geeft het college de mogelijkheid om iemand ambtshalve uit te schrijven uit de BRP. [1]
5.4
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft overwogen dat het doel van de Wet BRP is dat in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfsplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. In artikel 2.22 van de Wet BRP is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit het BRP. Er zijn drie cumulatieve voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf in Nederland. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet BRP toepassing vindt, niet bekend is. Er mag niet lichtvaardig tot ambtshalve opschorting van de bijhouden van een persoonslijst worden overgegaan, omdat de gevolgen daarvan aanzienlijk zijn. [2]
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het college eisers ten onrechte ambtshalve heeft uitgeschreven uit het BRP. Eisers konden worden bereikt. Eisers hebben namelijk meermaals contact gehad met het college, zoals blijkt uit de reactie op het voornemen van 4 juni 2021 en uit het aanvragen van een rijbewijs voor eiseres 2. Daarnaast wist het college dat eisers verblijven op het adres in [plaatsnaam] . Er is hier dan ook geen sprake van een situatie waarin de werkelijke situatie niet bekend is. Dit heeft het college ter zitting ook erkend. Dat de gemeente [naam gemeente] weigert eisers in te schrijven, maakt niet dat het college eisers ambtshalve kon uitschrijven uit de BRP. Er is niet voldaan aan de eerste en derde voorwaarde van artikel 2.22 van de Wet BRP. Omdat de rechtbank van oordeel is dat eisers ten onrechte ambtshalve zijn uitgeschreven, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of de inschrijving van eisers terecht is geweigerd.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.22 van de Wet BRP. Dit betekent dat eisers ten onrechte ambtshalve zijn uitgeschreven uit de BRP. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept het besluit van 28 juli 2021. De rechtbank gelast het college om eisers met terugwerkende kracht op te nemen in de BRP.
6.2
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor eisers worden vastgesteld op € 11,76 aan reiskosten (kilometervergoeding van € 0.28 per kilometer, omdat openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is). [3] Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 893,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift, met een waarde per punt van € 597,- en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 296,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 19 oktober 2021;
- herroept het besluit van 28 juli 2021;
- draagt het college op om eisers met terugwerkende kracht in te schrijven in de BRP;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeeld het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 904,76,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 3 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP)
Artikel 2.22 van de Wet BRP
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres op van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeesters en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.

Voetnoten

1.Artikel 2.22 van de Wet BRP.
2.ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:637.
3.Artikel 2, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in Strafzaken 2003.