ECLI:NL:RBZWB:2023:1470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
394449_E08032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator tot betaling uit hoofde van rekening-courant en verrekening met kosten voor onderhoud van paarden

In deze bodemzaak heeft de curator van een failliete vennootschap, [eiser in conventie] B.V., een vordering ingesteld tegen [gedaagde in conventie] voor een bedrag van € 34.904,15 uit hoofde van een rekening-courantverhouding. De curator stelt dat [gedaagde in conventie] onterecht een bedrag van € 34.904,15 verschuldigd is aan de boedel, en dat hij zich onrechtmatig heeft toegeëigend de paarden [naam paard 1] en [naam paard 2], die door de failliete vennootschap zijn aangeschaft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator de vordering voldoende heeft onderbouwd, maar dat [gedaagde in conventie] zich op verrekening beroept met kosten voor het onderhoud van de paarden, die hij stelt te hebben gemaakt. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde in conventie] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd en dat de curator recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding af, omdat de curator het paard [naam paard 1] kan ophalen bij [gedaagde in conventie]. De rechtbank veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling van de vordering, de buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proceskosten. De vordering in reconventie van [gedaagde in conventie] wordt afgewezen omdat de voorwaarde niet is vervuld.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Zittingsplaats Breda
Civiel recht
Zaaknummer: C/02/394449 / HA ZA 22-70
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
[curator]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[eiser in conventie] B.V.,
te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. S. Lagidse te Oosterhout Nb,
tegen
[gedaagde in conventie],
te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie] ,
advocaat: mr. R.W. de Pater te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
─ het tussenvonnis van 22 juni 2022 en de daarin genoemde stukken;
─ de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
─ de akte overleggen producties van de curator met producties 20 tot en met 26;
─ het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 januari 2023;
─ de brief van mr. S. Lagidse van 14 februari 2023 met opmerkingen op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie
2.1.
De curator vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling aan de curator van een bedrag van € 59.904,15 te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling aan de curator van een bedrag van € 1.374,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde in conventie] te veroordelen in de proceskosten, inclusief beslagkosten, en de nakosten.
2.2.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
2.4.
[gedaagde in conventie] vordert – samengevat – de curator uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen de ten laste van [gedaagde in conventie] gelegde derdenbeslagen op te heffen onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van de curator in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
2.5.
De curator voert verweer. De curator concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conventie] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conventie] in de proceskosten.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in conventie en in voorwaardelijke reconventie
3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
─ Op 26 maart 2013 is [eiser in conventie] B.V. (hierna: [eiser in conventie] ) failliet verklaard met aanstelling van de curator als zodanig. [eiser in conventie] is volgens haar inschrijving in het handelsregister een groothandel in ijzer- en metaalwaren.
─ Bestuurders en aandeelhouders van [eiser in conventie] zijn [gedaagde in conventie] en de Belgische rechtspersoon KV Trading B.V.B.A., welke rechtspersoon bestuurd wordt door de heer [naam] (hierna: [naam] ). Het meerderheidsbelang in [eiser in conventie] wordt gehouden door KV Trading B.V.B.A.
─ In de administratie van [eiser in conventie] heeft de curator (onder meer) enkele jaarrekeningen en de beginbalans van 2013 aangetroffen. Volgens de beginbalans van 2013 heeft [eiser in conventie] een vordering op [gedaagde in conventie] ter hoogte van € 34.904,15 uit hoofde van een rekening-courantverhouding.
─ In de jaarrekening 2006 van [eiser in conventie] staat een vordering van [eiser in conventie] op [gedaagde in conventie] ter hoogte van € 5.105,78 uit hoofde van een rekening-courantverhouding. Deze jaarrekening is door [gedaagde in conventie] ondertekend op 19 oktober 2007. In de loop der jaren is deze vordering opgelopen tot een bedrag van € 32.297,00 per 31 december 2011 (jaarrekening 2011). In de toelichting op de jaarrekening 2011 staat dat de directie wordt gevormd door [gedaagde in conventie] .
─ Op 27 augustus 2019 heeft de curator [gedaagde in conventie] gesommeerd tot betaling van het bedrag van € 34.904,15 aan de boedel.
─ [gedaagde in conventie] heeft (bij monde van zijn advocaat) de verschuldigdheid van dit bedrag betwist. Bij e-mailbericht van 24 september 2020 heeft [gedaagde in conventie] zich beroepen op verrekening van de rekening-courantschuld met een vordering uit hoofde van betaalde kosten voor het onderhoud van twee paarden ten bedrage van
€ 61.764,23 over de periode januari 2008 tot en met 1 maart 2013.
─ Naar aanleiding van dit e-mailbericht en de daaropvolgende correspondentie is de curator op de hoogte geraakt van het bestaan van twee paarden die door [eiser in conventie] zijn gekocht van KV Trading B.V.B.A. Het betreft de paarden [naam paard 1] en [naam paard 2] , gekocht omstreeks december 2007 en maart 2008 voor een bedrag van € 11.000,00 en € 14.000,00, derhalve gezamenlijk € 25.000,00.
─ Op of omstreeks 11 november 2009 heeft [gedaagde in conventie] het [naam paard 2] op zijn eigen naam laten registreren. Het [naam paard 1] is op of omstreeks 10 februari 2010 op naam van [gedaagde in conventie] geregistreerd.
─ Beide paarden hebben tot aan de faillissementsdatum van [eiser in conventie] (en enige tijd daarna) op stal gestaan bij de privéwoning van [gedaagde in conventie] . Enige tijd na het uitspreken van het faillissement van [eiser in conventie] is het [naam paard 2] door [naam] meegenomen. Het [naam paard 1] staat nog steeds op stal bij [gedaagde in conventie] .
─ Bij e-mailbericht van 17 mei 2021 heeft de curator namens de boedel [gedaagde in conventie] aangesproken tot betaling van de aankoopsom van beide paarden ter hoogte van € 25.000,00.
─ Op 18 januari 2022 heeft de curator verlof verkregen om ten laste van [gedaagde in conventie] conservatoir beslag te doen leggen op een tweetal personenauto’s alsmede onder ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank). Op 20 januari 2022 is conservatoir beslag gelegd onder ABN AMRO en Rabobank. Op 21 januari 2022 zijn de processen-verbaal van voormelde beslagen betekend aan [gedaagde in conventie] .
in conventie
De vordering uit rekening-courant
3.2.
De curator stelt dat de boedel een vordering van € 34.904,15 in hoofdsom heeft op [gedaagde in conventie] uit hoofde van een rekening-courantverhouding. De curator onderbouwt deze vordering met een verwijzing naar de gedeponeerde jaarrekening 2011 van [eiser in conventie] en de in de administratie aangetroffen beginbalans van 1 januari 2013 (productie 4 bij dagvaarding).
3.3.
[gedaagde in conventie] erkent dat tussen hem en [eiser in conventie] een rekening-courantverhouding bestaat, maar stelt dat de rekening-courantverhouding is ontstaan doordat hij ten behoeve van [eiser in conventie] kosten heeft gemaakt voor het onderhoud van de twee paarden. De paarden waren door [eiser in conventie] gekocht om te trainen en vervolgens met winst door te verkopen. [gedaagde in conventie] stelt dat hij de bedragen die nodig waren voor het onderhoud van de paarden (gedeeltelijk) heeft opgenomen van de rekening van [eiser in conventie] . Vervolgens heeft hij de kosten van de paarden in privé betaald. Afgesproken was dat deze kosten van onderhoud ten laste van [eiser in conventie] zouden komen en zouden worden verrekend in de rekening-courantverhouding. De kosten waren ten tijde van het uitspreken van het faillissement echter nog niet (volledig) gedeclareerd.
3.4.
De curator betwist dat de door [gedaagde in conventie] gestelde kosten kunnen worden verrekend met de vordering uit hoofde van de rekening-courantverhouding. De curator wijst er op dat alle kosten privé zijn gemaakt en betaald en dat de facturen ook op naam van [gedaagde in conventie] staan. Volgens de curator hadden de paarden niets te maken met de bedrijfsvoering van [eiser in conventie] , maar werden zij hobbymatig gehouden ten behoeve van [gedaagde in conventie] en zijn dochter. [gedaagde in conventie] , die verantwoordelijk was voor de administratie van [eiser in conventie] , heeft deze kosten ook nooit ten laste van [eiser in conventie] gebracht.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie] zijn stelling dat de rekening-courantvordering is ontstaan doordat hij ten behoeve van de kosten van onderhoud van de paarden gelden heeft opgenomen van de rekening van [eiser in conventie] , onvoldoende heeft onderbouwd. Zo zijn er geen grootboekrekeningen van de rekening-courantverhouding en geen bankafschriften overgelegd die die stelling ondersteunen. Deze stelling is ook niet aannemelijk, omdat de rekening-courantverhouding in ieder geval al sinds 2006 bestaat en de paarden op dat moment nog niet door [eiser in conventie] waren aangeschaft. Bovendien heeft [gedaagde in conventie] geen verklaring gegeven voor de door hem gestelde constructie. Als de afspraak al zou zijn gemaakt dat de kosten ten laste van [eiser in conventie] konden worden gebracht – hetgeen de curator overigens betwist en [gedaagde in conventie] op geen enkele wijze heeft onderbouwd – is onduidelijk waarom er niet voor is gekozen om de kosten voor het onderhoud van de paarden rechtstreeks door [eiser in conventie] te laten voldoen, en als het al de bedoeling zou zijn geweest om die door [gedaagde in conventie] in privé betaalde kosten te verrekenen in rekening-courant, dan is niet duidelijk waarom niet alle kosten maar slechts een gedeelte daarvan jaarlijks zijn geboekt in rekening-courant. [gedaagde in conventie] deed – zoals hij ter zitting heeft verklaard – als bestuurder de administratie en had contact met de accountant. Hij had er dan ook voor kunnen zorgen dat alle bedragen jaarlijks in de rekening-courantverhouding zouden worden verwerkt. Als de rekening-courantverhouding niet juist is geadministreerd, dan had het – mede gelet op het bepaalde in artikel 6:140 lid 3 BW – op de weg van [gedaagde in conventie] gelegen om hier (jaarlijks) tijdig tegen te protesteren. Dit heeft hij niet gedaan. Hier komt bij dat [gedaagde in conventie] jegens de curator niet consistent is geweest in zijn verweer tegen de verschuldigdheid van de vordering uit rekening-courant. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard niet bekend te zijn met de rekening-courantverhouding, om vervolgens een beroep te doen op verrekening van deze vordering met een bedrag van € 61.764,23 aan gemaakte kosten. Ter zitting heeft hij vervolgens aangevoerd dat een deel van deze kosten al in rekening-courant zijn verwerkt, zonder daarbij aan te geven hoe groot dat deel is en welke vordering nog zou resteren.
3.6.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de curator tot betaling van het bedrag van € 34.904,15 in hoofdsom als onvoldoende onderbouwd betwist toewijzen. De curator heeft wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag gevorderd vanaf de datum van de faillissementsuitspraak dan wel vanaf 27 augustus 2019 (de datum van verzending van de eerste sommatie van de curator). De curator heeft echter niet onderbouwd dat [gedaagde in conventie] reeds op deze data in verzuim verkeerde. De gevorderde rente over voormelde hoofdsom kan daarom slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding.
De vordering terzake de paarden
3.7.
De curator stelt dat [gedaagde in conventie] zich de paarden [naam paard 2] en [naam paard 1] – waarvoor [eiser in conventie] eind 2007, begin 2008 in totaal € 25.000 heeft betaald – op onrechtmatige wijze heeft toegeëigend, althans heeft onttrokken aan de boedel. Volgens de curator heeft deze toe-eigening dan wel onttrekking plaatsgevonden vóór het faillissement van [eiser in conventie] . Daarbij wijst hij er op dat [gedaagde in conventie] het [naam paard 2] op of omstreeks 11 november 2009 en het [naam paard 1] op of omstreeks 10 februari 2010 op zijn naam heeft laten registreren. [gedaagde in conventie] heeft nooit enige koopprijs voor de paarden aan [eiser in conventie] voldaan. [gedaagde in conventie] heeft de curator ook niet ingelicht over het bestaan van deze paarden. De curator is daar pas achter gekomen toen [gedaagde in conventie] zich op verrekening beriep in het kader van de rekening-courantvordering. [gedaagde in conventie] heeft daarmee onrechtmatig gehandeld, aldus de curator. De schade dient volgens de curator te worden gesteld op de door [eiser in conventie] betaalde koopprijs van € 25.000,00 omdat niet gebleken is van bijzondere waarde-vermeerderende of waarde-verminderende omstandigheden.
3.8.
[gedaagde in conventie] voert als verweer aan dat hij de paarden ten behoeve van [eiser in conventie] heeft getraind en de paarden enkel op zijn naam heeft laten registreren om deel te kunnen nemen aan wedstrijden. Hij betwist dat hij zich de paarden heeft toegeëigend. [gedaagde in conventie] stelt dat hij ervan uit was gegaan dat [naam] de curator had ingelicht over de paarden. Volgens [gedaagde in conventie] is [naam] niet lang na het uitspreken van het faillissement naar hem toegekomen en heeft hij gezegd dat hij van zijn advocaat had gehoord dat de paarden (vanwege het pandrecht van [naam] ) niet tot de boedel behoorden. [naam] heeft toen het [naam paard 2] meegenomen en het [naam paard 1] bij [gedaagde in conventie] achtergelaten. De curator mag dit paard ophalen, aldus [gedaagde in conventie] .
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat de curator zijn stelling dat [gedaagde in conventie] zich de paarden al vóór datum faillissement heeft toegeëigend onvoldoende heeft onderbouwd. Het enkele feit dat [gedaagde in conventie] de paarden op zijn naam heeft laten registreren, is – mede gelet op de verklaring die [gedaagde in conventie] daarvoor ter zitting heeft gegeven – onvoldoende. Op grond van artikel 3:2a lid 2 BW zijn op de verkrijging en het verlies van de eigendom van dieren, zoals paarden, de gewone regels van titel 4 van boek 3 BW van toepassing. Paarden zijn geen registergoederen. Registratie is daarom ook niet bepalend voor de eigendomsoverdracht.
3.10.
Vast staat dat [gedaagde in conventie] na het faillissement van [eiser in conventie] het [naam paard 1] voor zichzelf is gaan houden. [gedaagde in conventie] heeft namelijk ter zitting verklaard dat hij er op basis van een mededeling van [naam] van uit is gegaan dat hij [naam paard 1] mocht houden. [naam] heeft het andere paard, [naam paard 2] , meegenomen. Vanaf dat moment is [gedaagde in conventie] zich als bezitter van [naam paard 1] gaan beschouwen. Dit blijkt mede uit het feit dat [gedaagde in conventie] de kosten van onderhoud van [naam paard 1] vanaf datum faillissement niet ter verificatie heeft ingediend bij de curator, noch heeft meegenomen in zijn beroep op verrekening. Daarmee heeft [gedaagde in conventie] zich [naam paard 1] na de faillissementsverklaring van [eiser in conventie] toegeëigend. Dat is onrechtmatig. [gedaagde in conventie] had niet uit mogen gaan van de enkele mededeling van [naam] , maar had bij de curator moeten navragen of deze mededeling van [naam] juist was. Dat heeft [gedaagde in conventie] niet gedaan en dat kan hem worden toegerekend.
3.11.
De vraag is vervolgens welke schade de boedel door deze onrechtmatige gedraging van [gedaagde in conventie] heeft geleden. De curator vordert vervangende schadevergoeding. Deze vordering kan niet worden toegewezen, want de curator kan het [naam paard 1] ophalen bij [gedaagde in conventie] . [gedaagde in conventie] biedt dit ook aan. De curator heeft hiertoe nog geen pogingen ondernomen. Of de boedel verder schade heeft geleden door de onrechtmatige gedraging van [gedaagde in conventie] is niet duidelijk. De curator heeft daarvoor onvoldoende gesteld. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding daarom afwijzen.
Kosten
3.12.
De curator vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De rechtbank is van oordeel dat de curator voldoende gesteld en onderbouwd heeft dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Gelet op het feit dat een deel van de vordering van de curator wordt afgewezen, is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijk tarief, dat wil zeggen € 1.124,04. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar.
3.13.
De curator vordert [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 663,06 voor kosten deurwaardersexploten en € 766,00,00 voor salaris advocaat (1 punt × € 766,00), totaal € 1.429,06. De griffierechten die zijn voldaan voor het beslagrekest zullen worden meegenomen in de proceskosten.
3.14.
[gedaagde in conventie] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld als na te melden, waarbij rekening wordt gehouden met het toegewezen bedrag.
3.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in voorwaardelijke reconventie
3.16.
[eiser in voorwaardelijke reconventie] heeft een eis in reconventie ingesteld onder de voorwaarde – zo begrijpt de rechtbank – dat de vordering van de curator wordt afgewezen. Aangezien de vordering van de curator grotendeels wordt toegewezen, is niet aan deze voorwaarde voldaan. De vordering in reconventie van [eiser in voorwaardelijke reconventie] behoeft daarom geen bespreking meer.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan de curator te betalen een bedrag van € 34.904,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan de curator te betalen een bedrag van € 1.124,04 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.429,06,
4.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten, aan de zijde van de curator gevallen en tot op heden vastgesteld op € 2.936,33,
4.5.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat als [gedaagde in conventie] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.