In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Pensioenfonds Rail & O.V. en een gedaagde partij. De eisende partij, Stichting Pensioenfonds, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de gehuurde woonruimte in Breda wegens huurachterstand. De huurprijs bedroeg € 1.293,77 per maand en de totale huurachterstand was op het moment van dagvaarding opgelopen tot € 6.835,28, berekend tot 1 november 2022.
De procedure begon met een dagvaarding op 31 oktober 2022, gevolgd door een rolzitting op 14 december 2022 en de indiening van conclusies van repliek en dupliek. De gedaagde erkende de huurachterstand en gaf aan een betalingsregeling te willen treffen, maar had ook aangegeven dat hij per 1 maart 2023 een andere woning had gevonden en per 28 februari 2023 zou verhuizen.
De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand voor toewijzing gereed was en dat de wettelijke rente over dit bedrag ook toewijsbaar was. De kantonrechter concludeerde dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst zodanig was dat ontbinding en ontruiming gerechtvaardigd waren. De gedaagde werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woonruimte te ontruimen en te verlaten, en om een totaalbedrag van € 7.124,12 aan Stichting Pensioenfonds te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en huurverhoging. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, die op € 1.303,74 werden vastgesteld.