ECLI:NL:RBZWB:2023:1480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
10204086_E22022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot voorschot op schadevergoeding in een koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een incident waarbij [eisers] een voorschot van € 25.000,00 vorderde op basis van een koopovereenkomst. De koopovereenkomst, gesloten op 27 september 2019, betrof de verkoop van een woning door [gedaagden] aan [eisers] voor een bedrag van € 595.000,00. In de overeenkomst waren bepalingen opgenomen over de eigendomsoverdracht, bankgarantie en ontbinding. [eisers] had een deel van de waarborgsom gestort, maar niet het volledige bedrag, wat leidde tot een aanmaning en uiteindelijk de ontbinding van de koopovereenkomst door [gedaagden].

In het incident vorderde [eisers] een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat [eiser sub 2] door ziekte en arbeidsongeschiktheid niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. [gedaagden] voerde verweer en betwistte de vordering, onder andere vanwege het ontbreken van bewijs van de financiële situatie van [eiser sub 2]. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot het gevorderde voorschot niet voldoende vaststond en dat de bodemprocedure uitsluitsel moest geven. De vordering werd afgewezen en [eisers] werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 498,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10204086 CV EXPL 22-3533
vonnis in incident d.d. 22 februari 2023
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in incident,
gemachtigde: UnitedLegal te Breda

2.[eiser sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser in incident,
gemachtigde: UnitedLegal te Breda, onttrokken per 20 februari 2023,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in incident,
gemachtigde: mr. J. Vermeeren, advocaat te Etten-Leur.
Partijen worden hierna genoemd: [eisers] , [eiser sub 2] , [eiser sub 1] , [gedaagden]

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 15 november 2022 met producties;
de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 18 januari 2023 (10:01) met producties;
de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en de conclusie van antwoord in het incident van 8 februari 2023 met producties;
1.2.
Hierna is vonnis bepaald in het incident.

2.2. De feiten

2.1.
Bij koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) van 27 september 2019 heeft [gedaagden] zijn woning aan de [adres] (hierna: de woning) verkocht aan [eisers] voor een koopsom van € 595.000,00. Bij het vastleggen van de afspraken heeft [gedaagden] gebruik gemaakt van een makelaar en een model koopovereenkomst.
2.2.
In de koopovereenkomst staat – onder meer – het volgende opgenomen:
artikel 4 Eigendomsoverdracht
4.1.
De akte van levering zal gepasseerd worden op 22 maart 2020 of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen, ten overstaan van een notaris verbonden aan [notariskantoor] te BREDA. hierna verder te noemen notaris. (…)
artikel 5 Bankgarantie/ Waarborgsom
5.1.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van koper zal deze uiterlijk op4 oktober 2019een schriftelijke door een bankinstelling afgegeven bankgarantie doen stellen voor een bedrag van€ 20.000,-,zegge TWINTIGDUIZEND EURO. (…)
5.2.
In plaats van deze bankgarantie te stellen kan koper een waarborgsom storten ter hoogte van het in artikel 5.1 genoemde bedrag in handen van de notaris via diens derdenrekening.
De waarborgsom moet uiterlijk op de in artikel 5.1 genoemde dag zijn bijgeschreven op genoemde rekening.
Deze waarborgsom zal, behoudens het in artikel 11 en artikel 15 bepaalde, met de koopsom worden verrekend voor zover de koopsom en het overige door koper verschuldigde niet uit een door koper aangegane geldlening worden voldaan. Het gedeelte van de waarborgsom dat niet wordt verrekend, wordt aan koper terugbetaald zodra hij aan zijn verplichtingen op grond van deze koopovereenkomst heeft voldaan. (…)
artikel 11 Ingebrekestelling/ Ontbinding
11.1
Indien één van de partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen nalatig is of blijft in de nakoming van één of meer van haar uit deze koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, kan de wederpartij van de nalatige partij deze koopovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden door middel van een schriftelijke verklaring aan de nalatige partij.
11.2
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal. (…)
11.5.
De notaris wordt bij dezen verplicht, en voor zover nodig door partijen onherroepelijk gemachtigd, om:
a. indien koper een boete is verschuldigd, het bedrag van deze boete uit het aan de notaris uitgekeerde bedrag van de bankgarantie dan wel uit de bij de notaris gestorte waarborgsom, aan verkoper te betalen; (…)
artikel 15 Ontbindende voorwaarden
15.1.
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
a. op1 maart 2020koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van € 530.000,- geen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen, zulks tegen een rente van niet meer dan2,15%met eenrentevastperiode van 5 jaar. (…)
15.4
Partijen zijn overeengekomen dat,indien koper deze koopovereenkomst ontbindt op grond van artikel 15,1 onder sub a,verkoper aan koper een vergoeding betaalt ter hoogte van € 20.000,-(ZEGGE: TWINTIGDUIZEND EURO). Dit in verband met het feit dat verkoper op verzoek van koper akkoord is gegaan met een uitzonderlijk lange termijn voor dit financieringsvoorbehoud. De notaris wordt bij dezen verplicht, en voor zover nodig door partijen onherroepelijk gemachtigd, om
het bedrag van de bankgarantie respectievelijk de waarborgsom als vergoeding aan verkoper te betalen.(…)’
2.3.
Op 10 oktober 2019 heeft de makelaar een aanmaning aan [eisers] toegezonden voor het nakomen van artikel 5 van de koopovereenkomst en het storten van de waarborgsom.
2.4.
[eisers] heeft op 18 oktober 2019 een bedrag van € 2.000,00 op de derdengeldenrekening van de notaris overgemaakt. Na een aanmaning is op 22 oktober 2019 door [eisers] een bedrag van € 10.000,00 op de derdengeldenrekening van de notaris gestort. [gedaagden] heeft de termijn tot betaling van de resterende waarborgsom daarna verlengd tot 8 november 2019.
2.5.
In een e-mailbericht van 8 november 2019 schrijft [eisers] onder meer:
(…) Wij verzoeken de gestorte waarborgsom van € 12.000,00terstondterug te storten op onze rekening. Voorts zullen wij – binnen de resterende 2 weken van de gebruikelijke termijn (zijnde uiterlijk 22 november 2019) besluiten of wij het financieringsbehoud in zullen (moeten) roepen (…).
2.6.
In een brief van 15 november 2019 heeft de makelaar [eisers] gesommeerd om de waarborgsom uiterlijk 25 november 2019 aan te vullen tot een bedrag van € 20.000,00.
2.7.
Bij brief van 26 november 2019 aan [eisers] heeft de makelaar de koopovereenkomst namens [gedaagden] ontbonden.
2.8.
De notaris heeft het bedrag van € 12.000,00 dat door [eisers] op de derdengeldenrekening was gestort aan [gedaagden] overgemaakt. De woning is daarna aan derden verkocht.
2.9.
Bij brief van 10 januari 2020 deelt [eisers] – onder meer – aan [gedaagden] mede dat hij nakoming vordert van de koopovereenkomst en maakt hij aanspraak op een contractuele boete en schadevergoeding. [eisers] heeft [gedaagden] bij dagvaarding van 15 november 2022 in rechte betrokken.

3.Het geschil in incident

3.1.
[eisers] vordert in het incident (op grond van artikel 223 Rv) om bij vonnis [gedaagden] te veroordelen om binnen twee dagen aan [eiser sub 2] te betalen een bedrag van € 25.000,00 op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag.
3.2.
[eisers] legt aan zijn incidentele vordering – kort samengevat – ten grondslag dat hij een vordering op [gedaagden] heeft uit hoofde van de koopovereenkomst. Hij vordert – naar de kantonrechter begrijpt – een voorschot van € 25.000,00 op zijn vordering in de hoofdzaak omdat [eiser sub 2] vanwege ziekte en arbeidsongeschiktheid thans niet aan haar lopende betalingsverplichtingen kan voldoen en niet in haar primaire levensonderhoud kan voorzien. Van haar kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van de hoofdzaak afwacht.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 223 Rv is bepaald dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de voorlopige voorziening samenhangt met de vordering in de hoofdzaak. Toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer daarbij voldoende belang is, bijvoorbeeld dat de afloop van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Vervolgens dient de gevorderde voorziening inhoudelijk te worden beoordeeld. Evenals in kort geding komt het daarbij aan op de vraag of een afweging van de belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel op dit moment rechtvaardigt, onder meer gelet op de proceskansen in de hoofdzaak. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is terughoudendheid op zijn plaats. In verband met het restitutierisico komt een voorlopige voorziening in beginsel slechts voor toewijzing in aanmerking indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
4.2.
[gedaagden] betwist dat sprake is van een voldoende aannemelijk belang bij de voorlopige voorziening omdat geen bewijs wordt geleverd van de financiële situatie van [eiser sub 2] . [eiser sub 2] is bovendien samenwonend met [eiser sub 1] en hij kan haar slechte financiële situatie opvangen. Tot slot is drie jaar gewacht met het instellen van de hoofdzaak en bestaat er een restitutierisico dat aan toewijzing van de voorlopige voorziening in de weg staat.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat aan het samenhangcriterium is voldaan. De voorlopige voorziening – het gevorderde voorschot – ziet immers toe op de vordering van [eisers] in de hoofdzaak.
4.4.
De kantonrechter is echter van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat de vordering in de hoofdzaak (tot het beloop van het gevorderde voorschot) zal worden toegewezen. [gedaagden] betwist die vordering namelijk en voert aan dat niet hij, maar [eisers] is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en tevens betwist [gedaagden] de (omvang van de) gevorderde schadevergoeding. Op grond hiervan kan de kantonrechter het bestaan en de hoogte van het gevorderde niet, ook niet tot het beloop van het gevorderde voorschot, op eenvoudige wijze vaststellen. De bodemprocedure tussen partijen zal hierover uitsluitsel moeten geven. Naar het oordeel van de kantonrechter is vooralsnog niet voorspelbaar hoe deze zal aflopen, zodat hierop nog niet bij wijze van voorlopige voorziening vooruitgelopen kan worden. Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de provisionele vordering afwijzen.
4.5.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident, tot op heden berekend op € 498,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 498,00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
stelt vast dat de hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van
8 maart 2023voor het nemen van een conclusie van repliek aan de zijde van [eisers]
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.