Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
[eiseres] B.V.,
1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2], vennoot van [gedaagde sub 1] ,
3.
[gedaagde sub 3], vennoot van [gedaagde sub 1] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen [eiseres] B.V. en [gedaagden]. In deze zaak vorderde [eiseres] B.V. onder andere schadevergoeding en betaling van franchisefees van [gedaagden] op basis van een franchiseovereenkomst. [gedaagden] hebben in een incident verzocht om de hoofdzaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, omdat er een samenhangende zaak aanhangig was met dezelfde partijen en een identiek feitencomplex. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vereisten voor verwijzing op grond van artikel 220 Rv zijn voldaan, omdat de geschilpunten en het feitencomplex in beide zaken zodanig samenhangen dat het wenselijk is dat deze door één rechter worden behandeld. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [gedaagden] toegewezen en de hoofdzaak verwezen naar de rechtbank Den Haag, sector Civiel. Tevens is [eiseres] B.V. in de proceskosten van het incident veroordeeld, omdat zij niet had gewacht op het vonnis in de aanhangige zaak in Den Haag voordat zij de hoofdzaak aanhangig maakte. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met wettelijke rente.