ECLI:NL:RBZWB:2023:1483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
C02404629_E08032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing van een civiele zaak naar de rechtbank Den Haag met betrekking tot een franchiseovereenkomst

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen [eiseres] B.V. en [gedaagden]. In deze zaak vorderde [eiseres] B.V. onder andere schadevergoeding en betaling van franchisefees van [gedaagden] op basis van een franchiseovereenkomst. [gedaagden] hebben in een incident verzocht om de hoofdzaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, omdat er een samenhangende zaak aanhangig was met dezelfde partijen en een identiek feitencomplex. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vereisten voor verwijzing op grond van artikel 220 Rv zijn voldaan, omdat de geschilpunten en het feitencomplex in beide zaken zodanig samenhangen dat het wenselijk is dat deze door één rechter worden behandeld. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [gedaagden] toegewezen en de hoofdzaak verwezen naar de rechtbank Den Haag, sector Civiel. Tevens is [eiseres] B.V. in de proceskosten van het incident veroordeeld, omdat zij niet had gewacht op het vonnis in de aanhangige zaak in Den Haag voordat zij de hoofdzaak aanhangig maakte. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/404629 / HA ZA 22-675
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] B.V.,
advocaat: mr. M.W. Huijzer,
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2], vennoot van [gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3], vennoot van [gedaagde sub 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak
eisende partijen in het incident,
hierna tezamen (in meervoud) te noemen: [gedaagden] ,
advocaten: mr. G. van der Spek en mr. R. El Gamali.

1.De procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 16 december 2022 met producties;
b. de incidentele conclusie tot verwijzing ex artikel 220 Rv met producties;
c. de conclusie van antwoord in incident, tevens akte houdende vermeerdering van eis in de hoofdzaak.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiseres] B.V. – na vermeerdering van eis – om, samengevat, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst van 20 oktober 2020, dat [eiseres] B.V. op goede gronden is overgegaan tot ontbinding daarvan en dat [gedaagde sub 1] daarom schadeplichtig is (geworden) jegens [eiseres] B.V. ;
II. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.240,23 aan franchisefee voor de fysieke winkel;
III. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.347,09 aan franchisefee voor de webshop;
IV. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 12.687,10 aan nog te realiseren franchisefee tot het einde van de franchiseovereenkomst als deze zou voortduren;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een contractuele boete van € 28.000,00 (berekend tot en met 15 december 2022), te vermeerderen met € 500,00 per dag dat niet volledig wordt voldaan aan de vordering onder VII;
VI. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.010,00 aan inkoopwaarde van niet geretourneerde parfumkelkjes;
VII. [gedaagden] te gebieden om met onmiddellijke ingang, althans binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 24.1, 24.2, 24.6 en 24.7 van de franchiseovereenkomst;
VIII. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de onder II tot en met V genoemde bedragen;
IX. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten over de onder II tot en met VI genoemde bedragen;
X. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
2.2.
[gedaagden] vorderen bij wijze van incident dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag, om te worden gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/635126 HA ZA 22-773 (hierna: de zaak in Den Haag), met veroordeling van [eiseres] B.V. in de kosten van het incident.
2.3.
Ter onderbouwing van deze incidentele vordering stellen [gedaagden] , samengevat, het volgende. [eiseres] B.V. baseert haar vorderingen in de hoofdzaak op de franchiseovereenkomst die zij en [gedaagde sub 1] op 20 oktober 2020 zijn aangegaan. In de al eerder, op 2 september 2022, aanhangig gemaakte zaak in Den Haag vordert [bedrijf] B.V. betaling van [gedaagden] op grond van twee overeenkomsten van geldlening en een leveringsovereenkomst, welke overeenkomsten eveneens op 20 oktober 2020, in samenhang met de franchiseovereenkomst, zijn gesloten. [eiseres] B.V. en [bedrijf] B.V. hebben (indirect) dezelfde bestuurders, de heren [gedaagde sub 2] en [naam] . In verband met de franchiseovereenkomst is tussen [gedaagde sub 1] en [naam] ook een huurovereenkomst tot stand gekomen. Al deze overeenkomsten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de zaak in Den Haag hebben [gedaagden] reeds op 26 oktober 2022 een reconventionele vordering ingesteld, alsmede een incidentele vordering om ook [eiseres] B.V. (en [naam] ) op grond van artikel 118 Rv in die zaak te kunnen betrekken teneinde ontbinding c.q. vernietiging van de franchiseovereenkomst (en huurovereenkomst) te vorderen. Deze incidentele vordering is door de rechtbank Den Haag toegewezen, nadat tevergeefs is getracht om op de regiezitting van 19 december 2022 tot procesafspraken te komen. De geschilpunten en het feitencomplex in de hoofdzaak en in de zaak in Den Haag zijn identiek, althans vertonen een zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken daarin wenselijk is. De hoofdzaak, die het laatst aanhangig is gemaakt, dient vanwege deze verknochtheid naar de rechtbank Den Haag te worden verwezen.
2.4.
[eiseres] B.V. stelt zich op het standpunt dat van zaken tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp (nog) geen sprake is, omdat [gedaagden] (nog) geen uitvoering heeft gegeven aan het vonnis in het incident in de zaak in Den Haag en dat evenmin sprake is van verknochtheid van de hoofdzaak met de zaak in Den Haag, als bedoeld in artikel 220 Rv, maar dat zij niettemin om praktische redenen en mede gelet op het vonnis in het incident in de zaak in Den Haag bereid is om met de gevorderde verwijzing in te stemmen. Volgens [eiseres] B.V. is er geen aanleiding om haar in dit incident in de proceskosten te veroordelen, omdat haar niet te verwijten valt dat zij de hoofdzaak, overeenkomstig de forumkeuze die is opgenomen in artikel 30.2 van de franchiseovereenkomst, bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangig heeft gemaakt.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de vereisten voor verwijzing op grond van artikel 220 Rv voldaan. Gelet op de geschilpunten en het feitencomplex in de hoofdzaak en in de zaak in Den Haag vertonen deze zaken een zodanige samenhang dat het wenselijk is dat deze, voor zover mogelijk, door één rechter worden behandeld. Het in zoverre andersluidende standpunt van [eiseres] B.V. behoeft geen verdere bespreking, aangezien zij zelf ook om verwijzing heeft verzocht. Van omstandigheden die maken dat de vordering tot verwijzing niettemin wegens ondoelmatigheid moet worden afgewezen, is niet gebleken. De rechtbank zal de incidentele vordering derhalve toewijzen en de hoofdzaak verwijzen naar de rechtbank Den Haag, sector Civiel. Deze verwijzing leidt van rechtswege tot voeging van de hoofdzaak met de aldaar aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/635126 HA ZA 22-773.
2.6.
Partijen worden er op gewezen dat de verwijzing niet bewerkstelligt dat de hoofdzaak op de rol komt van de rechtbank Den Haag. Daartoe is overeenkomstig artikel 221 Rv het initiatief van (een van) partijen vereist.
2.7.
De rechtbank ziet aanleiding om [eiseres] B.V. in de proceskosten van het incident te veroordelen. Zij heeft weliswaar met de verwijzing ingestemd, maar zij wordt geacht er ten tijde van het aanhangig maken van de hoofdzaak op 16 december 2022 mee bekend te zijn geweest dat [gedaagden] in de zaak in Den Haag – al geruime tijd daarvoor (op 26 oktober 2022) – een incidentele vordering tot oproeping van [eiseres] B.V. ex artikel 118 Rv had ingesteld en dat in verband daarmee een regiezitting was gelast teneinde te bezien of procesafspraken konden worden gemaakt. Het had onder die omstandigheden op de weg van [eiseres] B.V. gelegen om eerst het vonnis in het incident in de zaak in Den Haag af te wachten, alvorens in de onderhavige zaak tot dagvaarding over te gaan, waarmee dit incident tot verwijzing had kunnen worden voorkomen. Omstandigheden waaruit volgt dat dit niet van [eiseres] B.V. had mogen worden verwacht, zijn gesteld noch gebleken. Aangezien [eiseres] B.V. daarmee wordt geacht het onderhavige incident te hebben veroorzaakt, zal zij in de kosten daarvan worden veroordeeld. Deze proceskosten worden tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 598,00 (1 punt) aan salaris gemachtigde. De kantonrechter zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover toewijzen, indien en voor zover [eiseres] B.V. deze kosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan.
2.8.
De nakosten zoals gevorderd door [gedaagden] zullen voorwaardelijk worden toegewezen, zoals hierna in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
wijst de vordering van [gedaagden] toe;
veroordeelt [eiseres] B.V. in de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [eiseres] B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] B.V. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Den Haag, sector Civiel waarmee deze zaak van rechtswege is gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/635126 HA ZA 22-773.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.