ECLI:NL:RBZWB:2023:1487

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3812
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake de afwijzing van een Wajong-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 maart 2023, wordt het beroep van eiser beoordeeld dat betrekking heeft op de afwijzing van zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering. Het UWV had de aanvraag op 3 februari 2021 afgewezen en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiser, die onder bewind staat, stelt dat zijn medische situatie, veroorzaakt door het foetaal alcohol syndroom, hem heeft belet om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en overweegt of het bestreden besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt.

De rechtbank concludeert dat het UWV het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt en dat de beroepstermijn is overschreden. Eiser heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank oordeelt dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat was om hulp te vragen en een beroepschrift in te dienen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, zonder dat er een inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvindt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3812 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

gemachtigde: mr. R.E. Teusink,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de afwijzing van zijn aanvraag om hem een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 juni 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023, gelijktijdig met het beroep in de zaak met zaaknummer BRE AWB 22/726 WAJONG, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, zijn begeleidster [gemachtigde eiser] en namens het UWV [gemachtigde verweerder].

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt allereerst of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. Eiser voert aan dat hij op 29 maart 2021 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit van 3 februari 2021. Eiser erkent dat dit te laat is, maar stelt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dit is namelijk het gevolg van zijn gebrek en beperkingen waarvoor hij een Wajong-uitkering heeft aangevraagd. Als gevolg van het foetaal alcohol syndroom is eiser zeer vergeetachtig, heeft hij geen overzicht en was hij daarom niet in staat tijdig bezwaar te maken. Eiser stelt dat hij om deze redenen evenmin in staat was om tijdig beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Eiser geeft aan dat hij op 26 juli 2021 een nieuwe aanvraag beoordeling arbeidsvermogen heeft ingediend, maar dat deze aanvraag is afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Eiser stelt dat hij geen arbeidsvermogen heeft op zijn 18e verjaardag en dit niet kan ontwikkelen.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het bestreden besluit op de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Op grond van de gedingstukken staat vast dat het bestreden besluit van 9 juni 2021 op dezelfde dag aan eiser is toegezonden en niet naar de bewindvoerder. Het UWV heeft daarover verklaard dat het niet op de hoogte was van het bewind.
De rechtbank overweegt dat eiser sinds 22 april 2020 onder bewind staat van Bilancio Budget B.V. Eiser heeft zelf de aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Op het aanvraagformulier heeft hij bij de persoonlijke gegevens en bij de vraag of hij een wettelijk vertegenwoordiger heeft, ingevuld: “nee”. Eiser is samen met zijn begeleidster van [naam stichting] op 21 januari 2021 verschenen bij de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. In het bezwaarschrift is niet vermeld dat eiser een bewindvoerder heeft. Uit het dossier blijkt verder ook niet dat de bewindvoerder het UWV op de hoogte heeft gesteld van het bewind over eiser.
Het ligt op de weg van eiser en/of de bewindvoerder om het UWV op de hoogte te stellen van het bewind. Het UWV hoeft dit, anders dan eiser stelt, niet uit eigen beweging te controleren of het register te raadplegen. Het UWV kon daarom pas op de hoogte zijn van het bewind op 31 augustus 2021 toen eisers gemachtigde het in het beroepschrift vermeldde.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
De beroepstermijn van zes weken is, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, begonnen op 10 juni 2021 en geëindigd op 21 juli 2021. Door pas bij brief van 31 augustus 2021 beroep in te stellen heeft eiser de beroepstermijn overschreden.
Bij brief van 13 september 2021 heeft de griffier eiser verzocht aan te geven waarom eiser het beroep na afloop van de beroepstermijn heeft ingediend.
Eiser stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor deze overschrijding verschoonbaar is, namelijk zijn medische situatie en het feit dat hij een bewindvoerder heeft.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat eiser met veel problemen kampt en als gevolg van zijn medische situatie geen overzicht heeft, maakt niet dat hij geestelijk niet in staat was een beroepschrift te schrijven of daarbij hulp te vragen, temeer nu hij destijds begeleiding van [naam stichting] en ook een bewindvoerder had. Uiteindelijk was hij ook in staat om, met hulp van zijn begeleidster, zelf een aanvraag in te dienen, met het UWV te bellen en een bezwaarschrift te schrijven. Niet gebleken is waarom eiser zich niet tijdig tot zijn gemachtigde had kunnen wenden.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Nu het beroep niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 8 maart 2023 gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Burgerlijk Wetboek

Op grond van artikel 1:431, eerste lid, van het Burgerlijk wetboek (BW), voor zover van belang, kan indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van artikel 1:441, eerste lid, van het BW vertegenwoordigt tijdens het bewind de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. De bewindvoerder draagt zorg voor een doelmatige belegging van het vermogen van de rechthebbende, voor zover dit onder het bewind staat en niet besteed behoort te worden voor een voldoende verzorging van de rechthebbende. De bewindvoerder kan voorts voor de rechthebbende alle handelingen verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
Uit artikel 1:438, eerste lid, van het BW blijkt dat tijdens het bewind het beheer over de onder bewind staande goederen niet toekomt aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder.