ECLI:NL:RBZWB:2023:1488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_726
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering door UWV en beoordeling van herhaalde aanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd op 8 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering beoordeeld. Eiser, geboren op 26 juni 2000, heeft een foetaal alcohol syndroom en kampt met diverse psychische problemen. Het UWV had eerder op 3 februari 2021 zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering afgewezen, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar op 9 juni 2021 niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Eiser diende vervolgens op 26 juli 2021 een nieuwe aanvraag in, vergezeld van medische informatie van zijn psychiater. Deze aanvraag werd door het UWV afgewezen op 5 augustus 2021, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere beslissing.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 7 februari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als vertegenwoordigers van het UWV aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op het eerdere besluit van 3 februari 2021. De rechtbank oordeelt dat de medische informatie die door eiser is overgelegd, geen nieuw licht werpt op zijn situatie op het moment van zijn 18e verjaardag. Eiser heeft geen recht op een Wajong-uitkering, omdat er geen sprake is van een volledig en duurzaam verlies aan arbeidsvermogen.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en stelt dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. Eiser wordt erop gewezen dat hij nog steeds de mogelijkheid heeft om een Amber-beoordeling aan te vragen bij het UWV, indien hij binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag toegenomen klachten ondervindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/726 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R.E. Teusink,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

Bij besluit van 3 februari 2021 heeft het UWV geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het UWV heeft eisers bezwaar bij besluit van 9 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE AWB 21/3812 WAJONG.
Vervolgens heeft eiser op 26 juli 2021 opnieuw een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Bij die aanvraag was onder meer gevoegd medische informatie van psychiater [naam psychiater] van 1 maart 2021.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 5 augustus 2021 afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Met het bestreden besluit van 6 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 januari 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2023, gelijktijdig met het beroep in de zaak met zaaknummer BRE AWB 21/3812 WAJONG, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, zijn begeleidster [naam begeleidster] en namens het UWV [vertegenwoordiger vwr] .

Beoordeling door de rechtbank

1.
Feiten.
Eiser, geboren op 26 juni 2000, is bekend met een foetaal alcohol syndroom. Hij heeft psychische problemen, depressieve klachten, een oppositioneel opstandige gedragsstoornis en een hechtingsstoornis. Eiser staat sinds 22 april 2020 onder bewind.
2.
Medische beoordeling.
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de bij de nieuwe aanvraag gevoegde medische informatie van psychiater [naam psychiater] van 1 maart 2021 feitelijk verwoordt en bevestigt wat in de eerdere aanvraag is gerapporteerd met betrekking tot de duurzaamheid. Zijn conclusie is dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft het dossier en de in de bezwaarprocedure overgelegde informatie bestudeerd. Dit betreft een (ongedateerde) brief van [naam stichting 1] , een brief van ambulant begeleider [naam medisch begeleider] van [naam stichting 2] van 11 oktober 2021, een brief van eisers zus van 19 oktober 2021 alsmede de door het CIZ afgegeven indicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg (WLZ) van 9 november 2021 voor “wonen met intensieve begeleiding”. De verzekeringsarts b&b was tevens aanwezig op de hoorzitting van 13 december 2021. De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat met de overgelegde gegevens geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen ten opzichte van de eerdere beoordeling.
3.
Standpunt van het UWV.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn die aanleiding zijn terug te komen op het eerdere besluit van 3 februari 2021.
4
. Standpunt van eiser in beroep.
Eiser voert aan hij niet in staat is enige werkzaamheden te verrichten of een taak uit te voeren. Volgens hem is deze situatie duurzaam en kan hij geen arbeidsvermogen ontwikkelen. Eiser wijst erop dat hij vrijwel dagelijks voortdurend ernstig vermoeid is en regelmatig moet overgeven. Ook is sprake van voortdurend ernstige hoofdpijn. Hij is zeer vergeetachtig en depressief. Er is ook een toename van klachten. Eiser wijst erop dat hij in het dagelijks leven wordt bijgestaan door een begeleider van [naam stichting 2] . Hij is door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieplicht die geldt in de Participatiewet. Hij stelt dat wel degelijk nieuwe informatie over is gelegd, namelijk het WLZ indicatiebesluit van 9 november 2021, waarmee eerder geen rekening kon worden gehouden. Eiser stelt dat de verwijzing van het UWV naar de multidisciplinaire richtlijn werk en ernstige psychische aandoeningen te algemeen is en niet concreet genoeg in zijn situatie. Ook de stelling van het UWV dat het realiseren van passend werk een aanzienlijk voordeel oplevert, vindt eiser te algemeen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van zijn huisarts van 20 januari 2022 overgelegd.
5.
Wettelijk kader.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.
Herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering na eerdere afwijzing.
De rechtbank heeft bij uitspraak van heden uitspraak gedaan in de zaak die bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer BRE AWB 21/3812 WAJONG. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 9 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Als gevolg hiervan is het besluit van 3 februari 2021 in rechte vast komen te staan.
De rechtbank stelt vast dat eisers aanvraag terecht door het UWV is aangemerkt als een herhaalde aanvraag.
Indien sprake is van een verzoek om terug te komen dan zijn er meerdere mogelijkheden.
1. Het verzoek ziet alleen op het verleden en/of
2. Het verzoek ziet op een terugkomen voor de toekomst en/of
3. Er wordt een beroep gedaan op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber) en/of
4. De aanvraag betreft (ook) een nieuwe aanvraag op grond van de Wajong 2015.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, zal de aanvraag naar zijn strekking moeten worden beoordeeld. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het UWV daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen.
De rechtbank stelt vervolgens op grond van de stukken en de toelichting van eiser ter zitting vast dat het eiser gaat om herziening voor het verleden (1) en om herziening voor de toekomst (2).
6.1.
Zorgvuldigheid van het onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten en diagnose. De medische informatie die bij de aanvraag en tijdens de bezwaarprocedure over is gelegd, is bij de beoordeling betrokken.
6.2.
Verzoek om terug te komen voor het verleden en de toekomst.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven terug te komen op het eerdere besluit van 3 februari 2021. Het feit dat inmiddels een WLZ indicatie is afgegeven is weliswaar nieuw, maar dit feit heeft geen betrekking op de datum in geding, te weten de 18e verjaardag. Verder werpen de medische gegevens die eiser bij zijn aanvraag en in bezwaar over heeft gelegd, geen nieuw licht op de medische situatie op de 18e verjaardag. De rechtbank overweegt dat het (algemene) standpunt van het UWV dat juist bij ernstige gedrags- en ontwikkelingsstoornissen het realiseren van passend werk een aanzienlijk voordeel oplevert, aansluit aan bij de conclusie van psychiater [naam psychiater] die in zijn brief van 1 maart 2021 rapporteert dat eiser vooral ondersteunende zorg nodig heeft die hem helpt zijn leven verder vorm te geven en dat naast ambulante zorg vooral dagbesteding en een aangepaste werk- of leeromgeving van belang is om eiser perspectief te bieden en verdere doelen in zijn leven vorm te geven.
Dat eiser is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen door de gemeente acht de rechtbank voor de beoordeling niet van belang. De ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet kent immers een ander toetsingskader en zegt niets over de (duurzame) arbeidsongeschiktheid vanaf het 18e jaar.
Nu op de 18e verjaardag geen sprake was van een volledig en duurzaam verlies aan arbeidsvermogen en dat nu nog steeds zo is, is er geen aanleiding om het besluit van 3 februari 2021 te herzien. Dan is er ook geen aanleiding om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 3 februari 2021, zodat eiser ook vanaf het moment van de aanvraag geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
In hetgeen door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, met name wat eiser aanvoert over de duurzaamheid, wordt verder niet toegekomen.
6.3.
De rechtbank wijst er ter voorlichting aan eiser op dat hier niet is beoordeeld of eiser binnen vijf jaar na zijn 18e verjaardag (tot 26 juni 2023) toegenomen klachten wegens dezelfde ziekteoorzaak ondervindt (de zogenoemde Amber-beoordeling) en dat hij een dergelijke beoordeling nog bij het UWV kan aanvragen.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 8 maart 2023 gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) is een jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
De nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit één of meerdere handelingen.