In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023, wordt het beroep van de eigenaar van een aula in een uitvaartcentrum tegen de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 410.000, welke in bezwaar werd verlaagd naar € 389.000. De rechtbank oordeelt dat de waarde in beroep, verdedigd door de heffingsambtenaar, lager is dan de waarde in de uitspraak op bezwaar, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat de waarde van de aula niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op de Taxatiewijzer 'Crematoria' en de door de heffingsambtenaar overgelegde marktgegevens.
Daarnaast heeft de rechtbank ook de aanspraak van de belanghebbende op immateriële schadevergoeding beoordeeld, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met 12 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar ook aan om de proceskosten van de belanghebbende te vergoeden, vastgesteld op € 2.074, en het griffierecht van € 354. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige waardebepaling van onroerende zaken en de rechten van belanghebbenden in belastingzaken.