ECLI:NL:RBZWB:2023:1530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_677
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in WIA-uitkeringszaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft een verzoek om proceskostenvergoeding na een eerdere uitspraak van de rechtbank. De werkneemster had aanvankelijk een WIA-uitkering toegekend gekregen, maar na bezwaar van de gemeente werd deze herzien naar een loongerelateerde WGA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het UWV in een tussenuitspraak van 24 mei 2022 niet zorgvuldig had gehandeld en gaf het UWV de kans om de gebreken te herstellen. Het UWV trok het bestreden besluit in en kende de werkneemster een IVA-uitkering toe. De gemeente trok daarop het beroep in en verzocht om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.674,-, en heeft bepaald dat het UWV ook het griffierecht van € 360,- moet vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/677 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, te Bergen op Zoom, verzoeker
(gemachtigde: mr. R.L. Kloots),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[naam derde-partij]te [woonplaats] , (werkneemster).

Procesverloop

In het besluit van 29 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan werkneemster een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 27 april 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 73,37%.
In het besluit van 22 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat vanaf 27 april 2020 aan werkneemster een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) wordt toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Tevens heeft het UWV een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.068,-.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 5 april 2022. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma. Derde-partij is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 24 mei 2022 geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het UWV is in de gelegenheid gesteld om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV in het besluit van 11 april (de rechtbank leest: november) 2022 het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten aan werkneemster een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen per 27 april 2020.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek het UWV te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat geen bezwaar bestaat tegen een proceskostenveroordeling. Wel verzoekt het UWV hierbij de tarieven als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in acht te nemen.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is het UWV tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker door alsnog een IVA-uitkering toe te kennen aan werkneemster.
De gemachtigde van verzoeker heeft in beroep een factuur van de gemaakte kosten overgelegd, zijnde € 2.478,08 inclusief BTW.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsbijstand die is verleend door verzoekers gemachtigde moet worden aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. De te vergoeden kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het (medisch) beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een hoger bedrag dan de forfaitaire vergoeding.
De rechtbank wijst erop dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. Het UWV heeft in het besluit van 11 november 2022 al toegezegd deze kosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.