In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2018, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.930 was vastgesteld. Belanghebbende had eerder een aangifte gedaan met een belastbaar inkomen van € 34.684. De inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag.
De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, wat leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan aangegeven, met name uit een hennepkwekerij die in een door hem gehuurde garagebox werd aangetroffen. Belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen en de rechtbank acht de schatting van de inspecteur redelijk.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de navorderingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.