In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de plaatsing van een minderjarige, geboren in 2007, buiten Nederland. De voogdes, vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, verzocht om toestemming voor deze plaatsing op grond van artikel 1:306 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in Nederland verblijft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2023 zijn de vader van de minderjarige, een vertegenwoordigster van de GI, en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De rechtbank heeft de noodzaak van de plaatsing in Spanje onderbouwd, gezien de problematische situatie van de minderjarige, die te maken heeft gehad met meerdere ingrijpende gebeurtenissen en een negatieve spiraal van gedrag vertoont. De rechtbank oordeelt dat de plaatsing in Spanje bij een zorgaanbieder wenselijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de GI de procedure bij de Spaanse autoriteiten moet voortzetten voor goedkeuring van de plaatsing. De rechtbank verleent toestemming voor de plaatsing en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.