ECLI:NL:RBZWB:2023:1554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/02/406658 FA RK 23-852
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor plaatsing van een minderjarige in het buitenland in het kader van voogdij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de plaatsing van een minderjarige, geboren in 2007, buiten Nederland. De voogdes, vertegenwoordigd door Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, verzocht om toestemming voor deze plaatsing op grond van artikel 1:306 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in Nederland verblijft en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2023 zijn de vader van de minderjarige, een vertegenwoordigster van de GI, en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De rechtbank heeft de noodzaak van de plaatsing in Spanje onderbouwd, gezien de problematische situatie van de minderjarige, die te maken heeft gehad met meerdere ingrijpende gebeurtenissen en een negatieve spiraal van gedrag vertoont. De rechtbank oordeelt dat de plaatsing in Spanje bij een zorgaanbieder wenselijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en dat de GI de procedure bij de Spaanse autoriteiten moet voortzetten voor goedkeuring van de plaatsing. De rechtbank verleent toestemming voor de plaatsing en verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/406658 FA RK 23-852
datum uitspraak: 27 februari 2023
Beschikking betreffende plaatsing van een minderjarige buiten Nederland in het kader van voogdij (artikel 1:306 BW)
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
de voogdes,
hierna: de GI,
gevestigd te Middelburg.
betreffende
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader]
hierna: de vader,
wonende in [woonplaats] .
Verder is in de procedure betrokken:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 10 februari 2023 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de GI overgelegde brief van de Nederlandse Centrale autoriteit d.d. 24 februari 2023, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 24 februari 2023. Bij die behandeling zijn verschenen:
- de vader, is via een beeldbelverbinding gehoord;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
Voor deze mondelinge behandeling heeft de rechtbank met [minderjarige] gesproken over het verzoek.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder, mevrouw [de moeder] , hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [minderjarige] is geboren.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 december 2021 is het gezag van de ouders beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 november 2022 is ten aanzien van [minderjarige] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 2 november 2022 en tot 16 november 2022. Bij beschikking van de kinderrechter van 10 november 2022 is een machtiging verleend om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 16 november 2022 tot 16 mei 2023.
2.4.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij [jeugdzorg instelling] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt – uitvoerbaar bij voorraad – op grond van artikel 1:306 van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen om [minderjarige] te plaatsen buiten Nederland.
3.2.
Er is geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het voorliggende verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
Toets artikel 1:306 BW
4.2.
Op grond van artikel 1:306 BW mag een gecertificeerde instelling een hem toevertrouwde minderjarige niet zonder toestemming van de rechtbank buiten Nederland plaatsen. De rechtbank verleent deze toestemming gelet op het tweede lid van voornoemd artikel slechts indien zij de plaatsing voor de minderjarige wenselijk acht.
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende. De GI, de Raad, de vader, de gedragswetenschapper, verbonden aan de GI, en [jeugdzorg instelling] zijn van mening dat het voor [minderjarige] wenselijk is om buiten Nederland – te weten bij [zorgaanbieder] te Spanje (hierna: zorgaanbieder) - geplaatst te worden. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] een belast verleden heeft waarin zij veel ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. [minderjarige] heeft in meerdere instellingen gewoond en er is op verschillende manieren geprobeerd hulp voor [minderjarige] in te zetten. Zoals de GI heeft toegelicht lijkt [minderjarige] op dit moment bij [jeugdzorg instelling] in een negatieve spiraal te verkeren; zij kan onvoldoende met vrijheden omgaan, bezeert zichzelf, valt snel terug in (overmatig) drugs- en alcoholgebruik en spijbelt regelmatig van school. De vrijheden van [minderjarige] bij [jeugdzorg instelling] zijn thans volledig afgenomen, omdat zij zich niet aan de gemaakte afspraken hield.
4.4.
De rechtbank is ervan overtuigd dat een hulpverleningstraject noodzakelijk is voor [minderjarige] om te voorkomen dat zij nog verder afglijdt. Voor [minderjarige] zijn in het verleden reeds verschillende hulpverleningstrajecten ingezet. Deze trajecten hebben tot op heden niet kunnen leiden tot een (structurele) gedragsverandering bij [minderjarige] . Het is belangrijk dat [minderjarige] , voordat zij weer kan uitgroeien naar een open setting, andere coping vaardigheden aanleert en haar trauma’s verwerkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de keuze van de GI voor een buitenlands traject passend, goed onderbouwd en bovenal wenselijk is. Een volledige verandering van de setting kan immers voor een reset zorgen om vanuit een positieve of neutrale situatie op te gaan bouwen. De rechtbank overweegt hierbij in het bijzonder dat zij van [minderjarige] heeft gehoord en aan haar heeft gezien dat zij erg gemotiveerd is voor het behandelingstraject. Extra motivatie voor [minderjarige] is dat zij na het succesvol afronden van het traject bij de zorgaanbieder naar een Fasehuis mag. De rechtbank gunt het [minderjarige] dat zij in een neutrale omgeving kan werken aan zichzelf en de eerste stappen kan zetten naar een veilige en zelfstandige toekomst.
Toets artikel 82 Brussel II-ter verordening (nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019):
4.5.
Artikel 82 Brussel II-ter is van toepassing. Ingevolge dit artikel vraagt een gerecht of bevoegde autoriteit, indien zij overweegt het kind te plaatsen in een andere lidstaat, eerst de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat. Daartoe dient de Centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat aan de Centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat waar het kind zal worden geplaatst, een verzoek om goedkeuring te zenden. Ingevolge lid 5 van artikel 82 Brussel II-ter kan de bedoelde plaatsing door de verzoekende lidstaat slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de vereiste goedkeuring van de Centrale Autoriteiten in Spanje op dit moment (nog) ontbreekt. De GI heeft pas een dag voor de mondelinge behandeling het verzoek tot toestemming bij de Nederlandse Autoriteiten kunnen neerleggen omdat zij niet eerder op de hoogte was van de noodzaak van deze toestemming. De verwachting is dat de vereiste goedkeuring nog enige tijd op zich zal laten wachten, nu de procedure daarvoor tijd kost.
4.7.
De rechtbank ziet in dit uitzonderlijke geval, waarin het zo noodzakelijk is dat [minderjarige] in het buitenland wordt geplaatst, geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van een definitief bericht van de bevoegde autoriteiten uit Spanje dat zij instemmen met de plaatsing. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot dit oordeel komt.
4.8.
De rechtbank is gebleken dat de bedoelde procedure bij de Centrale autoriteiten loopt. Ondanks dat de GI betrekkelijk laat het verzoek bij de Nederlandse Centrale autoriteit heeft ingediend, is de rechtbank zich er ook van bewust dat dergelijke processen tijd kosten.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen vindt zij het zeer belangrijk en wenselijk dat [minderjarige] naar Spanje gaat en aldaar een behandelingstraject gaat volgen. De rechtbank is gebleken dat er op dit moment een behandelingsplaats voor [minderjarige] beschikbaar is bij de zorgaanbieder. Zoals door de GI toegelicht zal deze plaats worden vergeven indien [minderjarige] niet op (zeer) korte termijn, te weten aankomende week, naar Spanje vertrekt. Gelet op het behandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling en de toelichting van de GI, de Raad en de vader is de rechtbank ervan overtuigd dat uitstel van de plaatsing van [minderjarige] in Spanje zeer nadelige gevolgen heeft voor haar. De kans is immers groot dat [minderjarige] dan (nog) verder zal afglijden en terug zal vallen in drank- en drugsgebruik tot comazuipen aan toe en het verwonden van zichzelf. Bovendien is [minderjarige] , zoals zij zelf aan de kinderrechter heeft toegelicht, op dit moment zeer gemotiveerd voor het behandeltraject, hetgeen noodzakelijk is om dit tot een succes te brengen.
4.9.
De rechtbank is verder gebleken dat de zorgaanbieder een wegloopprotocol heeft. De lokale politie alsook de lokale overheid te Spanje hebben dit protocol ondertekend en zijn aldus nauw betrokken bij en op de hoogte van de minderjarigen die bij de zorgaanbieder verblijven. De rechtbank verwacht van de voogd van de GI dat zij [minderjarige] , zoals zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard, zelf naar Spanje brengt en aldaar aanmeldt bij de lokale autoriteiten/politie. De rechtbank is van oordeel dat door de GI en de zorgaanbieder al het mogelijke is gedaan om de veiligheidsrisico’s zo veel als mogelijk te beperken. De rechtbank acht de veiligheid van [minderjarige] hiermee voldoende gewaarborgd en neemt hierbij in overweging dat zij, met de Raad, de veiligheidsrisico’s voor [minderjarige] minstens net zo groot acht indien zij niet naar Spanje gaat en de huidige situatie wordt gecontinueerd. Sterker nog, de rechtbank acht, zoals hiervoor overwogen, continuering van de huidige situatie zeer onwenselijk en zelfs schadelijk voor [minderjarige] .
4.10.
Dat de rechtbank toestemming verleent aan de GI om [minderjarige] in het buitenland te plaatsen, laat onverlet dat de GI de reeds ingezette procedure bij de centrale autoriteiten door moet zetten; immers op grond van het vijfde lid van artikel 82 Brussel II-ter dient de GI in dit geval de goedkeuring van de Spaanse autoriteit te verkrijgen.
Doelen hulpverleningstraject
4.11.
Bij de zorgaanbieder zal [minderjarige] drie tot zes maanden behandeling volgen, althans in ieder geval zo lang als nodig wordt geacht. De rechtbank onderschrijft hierbij de doelen zoals de GI die heeft opgesteld, te weten:
- EMDR blijven volgen;
- het aanleren van gezonde coping strategieën met als doel het voorkomen van terugval in
middelgebruik;
- het normale leven vormgeven: wat wil ik in de toekomst? Welke opleiding wil ik doen? In
welke woonvorm wil ik wonen? Hoe ga ik om met vriendenkeuzes en negatieve invloeden?
- leren overzien van oorzaak-gevolg: welke consequenties hebben mijn handelingen?
- leren aangeven bij volwassenen wat [minderjarige] nodig heeft om met spannende situaties om te
gaan: hulp durven vragen, over gevoel durven spreken, de oorzaken aanpakken in plaats
van het gedrag wat op de voorgrond ligt.
De rechtbank hoopt dat [minderjarige] haar positieve houding vasthoudt en deze kans met beide handen aangrijpt.
4.12.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande beslissen als volgt.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent de voogdes, de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, toestemming voor plaatsing van de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007, buiten Nederland, meer in het bijzonder bij [zorgaanbieder] , in Spanje;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Oude Weernink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.