ECLI:NL:RBZWB:2023:1559

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
9719709_E01032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van overeenkomst van opdracht met advocaat en terugbetaling honorarium

In deze zaak vordert eiser, bijgestaan door mr. I.M. van den Heuvel, de vernietiging van een overeenkomst van opdracht met gedaagden, een besloten vennootschap, en terugbetaling van het betaalde honorarium van € 3.454,37. Eiser stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwaling, omdat gedaagden hem niet heeft geïnformeerd over de kansloosheid van de procedure die hij had aangespannen tegen de erfgenamen van [naam 2]. Gedaagden, vertegenwoordigd door mr. Z. Yeral, betwist de vordering en stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij goed was geïnformeerd. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de communicatie tussen partijen en de inhoud van de overeenkomst. De rechter concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat gedaagden een mededelingsplicht heeft geschonden en dat de vorderingen van eiser daarom worden afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, vastgesteld op € 528,00.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kanton
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9719709 \ CV EXPL 22-643
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , bestuurd door [bedrijf] B.V.,
2.
[gedaagde ],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. Z. Yeral.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 13 oktober 2022 met producties van [gedaagden] ;
- de e-mail van 6 januari 2023 met productie van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 9 januari 2023, waarvan zittingsaantekeningen zijn opgemaakt. Mr. Van den Heuvel heeft spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 17 januari 2019, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde mevrouw [naam 1] , een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt jegens de gezamenlijke erfgenamen van [naam 2] .
2.2.
Voornoemde procedure, met zaaknummers 7525552 CV EXPL 19-3762 en 7525579 CV EXPL 19-3673, wordt hierna aangeduid als “de procedure bij de rechtbank Amsterdam.”
2.3.
De door [eiser] overgelegde dagvaardingen vermelden dat de betreffende deurwaarder de in dat kader uitgebrachte dagvaardingen heeft betekend
“aan de gezamenlijke erfgenamen van [naam 2] (…)exploot doende ten woonhuize van de executeur-testamentair, de heer [executeur-testamentair] , te [adres] , en aldaar afschrift latende aan hem in persoon (de executeur-testamentair voornoemd).”
2.4.
Nadat [eiser] op enig moment geen contact meer kreeg met [naam 1] heeft hij zich in maart 2020 gewend tot mr. [gedaagde ] , die destijds als advocaat werkzaam was bij [gedaagde sub 1] B.V.
2.5.
Tussen [eiser] en [gedaagden] is op 11 maart 2020 een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, die hierna zal worden aangeduid als “de overeenkomst”.
2.6.
In de overeenkomst staat op pagina 1 onder meer:

Cliënt heeft mr. [gedaagde ] de op deze zaak betrekking hebbende bescheiden overhandigd en mr. [gedaagde ] verder de nodige gegevens verschaft, van welke gegevens mr. [gedaagde ] als juist kan uitgaan.
en

De opdracht behelst onder meer het:
  • aanleggen van een dossier;
  • voeren van besprekingen met cliënt, wederpartijen en derden;
  • verstrekken van adviezen;
  • onderhouden van correspondentie met cliënt en derden;
  • rapportering aan cliënt;
  • voeren van noodzakelijke procedures;
Inzake: geldvordering e.a.
2.7.
Per e-mail van 19 mei 2020 heeft [gedaagden] [eiser] onder meer het volgende bericht:
“Zoals ik u gisteren heb meegedeeld ben ik na de bestudering van de stukken tot de volgende bevindingen gekomen. Op de eerste plaats zijn in beide procedures niet de juiste personen gedagvaard. De dagvaarding is gericht tegen de gezamenlijke erfgenamen. Op grond van de wet dienen de executeurs te worden gedagvaard omdat zij de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigen. Nu zijn de executeurs erfgenamen en hebben zij de dagvaarding ontvangen. Daarom is mijns inziens te verdedigen dat deze omissie is gesauveerd.”
2.8.
Op 27 mei 2020 heeft een zitting plaatsgevonden in de procedure bij de rechtbank Amsterdam. [eiser] werd tijdens deze zitting bijgestaan door [gedaagden] als gemachtigde. Uit het overgelegde proces-verbaal van deze zitting blijkt dat betrokken partijen ter zitting een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarna de procedure is doorgehaald.
2.9.
[eiser] heeft [gedaagden] voor zijn werkzaamheden in het kader van de overeenkomst een honorarium van in totaal € 3.454,37 betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair vernietiging van de tussen partijen gesloten overeenkomst met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 4.097,37 aan [eiser] , vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der voldoening, en subsidiair hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 4.097,37 aan [eiser] , vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum der dagvaarding tot aan de dag der voldoening, een en ander met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt, samengevat, het volgende aan zijn primaire vordering ten grondslag. De overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] is tot stand gekomen onder invloed van dwaling. [gedaagden] had voordat hij de opdracht bevestigde moeten weten en aan [eiser] moeten mededelen dat de procedure bij de rechtbank Amsterdam kansloos was, nu de door [naam 1] uitgebrachte dagvaardingen gericht waren aan de gezamenlijke erfgenamen van [naam 2] en niet aan de executeurs, althans een van hen. Nu [gedaagden] dit niet direct heeft gedaan, heeft hij zijn mededelingsplicht jegens [eiser] geschonden. Hierdoor heeft [eiser] onder invloed van dwaling de opdracht aan [gedaagden] verleend en het overeengekomen honorarium betaald, terwijl hij dat anders niet of niet op deze voorwaarden had gedaan. Op grond hiervan heeft [eiser] recht en belang bij vernietiging van de overeenkomst en moet [gedaagden] het door [eiser] aan hem betaalde honorarium van € 3.454,37 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 625,- terugbetalen. Aan zijn subsidiaire vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagden] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Hij had [eiser] direct na kennisname van de processtukken erop moeten wijzen dat [naam 1] verkeerd had gedagvaard, dat die fout niet te herstellen was en dat verder procederen daarom zinloos was. [gedaagden] heeft dat echter niet gedaan. [gedaagden] kan geen aanspraak maken op enige beloning omdat hij wist, althans behoorde te weten, dat hij een kansloze zaak begon. Daarom moet [gedaagden] het door [eiser] ten onrechte betaalde honorarium van € 3.454,37 en € 625,- aan buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] vergoeden.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagden] voert hiertoe, samengevat, aan dat de onjuist geadresseerde dagvaardingen niet door [gedaagden] , maar door [naam 1] zijn uitgebracht, dat deze procedure op het moment van totstandkoming van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] reeds aanhangig was en dat [gedaagden] op het moment van aanvaarding van de opdracht nog niet over de op de tussen [eiser] en de erfgenamen [naam 2] betrekking hebbende processtukken beschikte. [eiser] wist niet wat de stand van zaken van de procedure bij de rechtbank Amsterdam was en heeft [gedaagden] geen processtukken overhandigd. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] in het kader van de overeenkomst eerst de processtukken en de stand van de procedure zou achterhalen en vervolgens [eiser] zou adviseren. [gedaagden] heeft zijn werkzaamheden overeenkomstig de overeenkomst van opdracht verricht, [eiser] naar eer en geweten juridische bijstand verleend en geprobeerd de schade voor hem zoveel mogelijk te beperken. Van schending van een mededelingsplicht, dwaling of een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst is derhalve geen sprake. Daarnaast is niet gebleken dat de procedure tegen de erven [naam 2] door het manco in de dagvaardingen bij voorbaat kansloos was. [gedaagden] heeft [eiser] uiteindelijk op inhoudelijke gronden geadviseerd de zaak te schikken. [gedaagden] heeft daarnaast aangevoerd dat [eiser] de relevante feiten in het geschil bewust niet volledig en naar waarheid heeft gepresenteerd en dus in strijd heeft gehandeld met de waarheidsplicht van artikel 21 Burgerlijke Rechtsvordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Dwaling
4.1.
De kantonrechter zal eerst ingaan op het beroep op dwaling. Op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de wederpartij de dwalende in verband met wat zij omtrent de dwaling wist - of behoorde te weten - had behoren in te lichten.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op artikel 6:228 lid 1 sub b BW is vereist dat [eiser] , als de partij die de vernietiging van de overeenkomst inroept, aantoont dat hij de overeenkomst van opdracht met [gedaagden] onder invloed van dwaling heeft gesloten, dat [eiser] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou zijn aangegaan en dat [gedaagden] een mededelingsplicht heeft geschonden in die zin dat hij in verband met hetgeen hij wist of behoorde te weten [eiser] voordat hij de opdracht bevestigde, [eiser] had moeten mededelen dat de procedure tegen de gezamenlijke erfgenamen [naam 2] kansloos was.
4.3.
Of een mededelingsplicht bestaat hangt af van de omstandigheden van het geval. Het bestaan van een mededelingsplicht veronderstelt in ieder geval dat [gedaagden] bij het aangaan van de overeenkomst de juiste stand van zaken kende en dat voor [gedaagden] duidelijk was dat het punt in kwestie -de stelling dat de verkeerde personen zijn gedagvaard- voor [eiser] cruciaal was. [eiser] heeft dat, in het licht van de betwisting door [gedaagden] , naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd.
4.4.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting door partijen naar voren is gebracht, blijkt namelijk dat [eiser] [gedaagden] heeft ingeschakeld in een lopende procedure, die op dat moment al meer dan een jaar bij de rechtbank Amsterdam aanhangig was, waarin al stukken waren gewisseld en een mondelinge behandeling was gepland. Ter zitting is door [eiser] verklaard dat hij na het aanhangig maken van de procedure op enig moment geen contact meer kreeg met zijn toenmalige gemachtigde, [naam 1] , dat hij zelf geen idee had van de stand van zaken van de procedure, dat hij er persoonlijk ook niet in slaagde de stand van zaken te achterhalen en dat hij, kort samengevat, niet wist wat hem te doen stond en daarom contact heeft gezocht met het kantoor van [gedaagden] . Vervolgens hebben partijen, zo is ter zitting door [gedaagden] naar voren gebracht en door [eiser] erkend, een gesprek gevoerd en zijn zij overeengekomen dat [gedaagden] in het kader van de opdracht zou trachten de processtukken en de stand van zaken van de procedure te achterhalen om [eiser] vervolgens van juridisch advies en bijstand te voorzien.
4.5.
In de hiervoor onder 2.6. aangehaalde overeenkomst staat weliswaar, zoals namens [eiser] is aangehaald, dat cliënt de op deze zaak betrekking hebbende bescheiden aan mr. [gedaagde ] heeft overhandigd, maar niet is komen vast te staan dat dit ook de processtukken betrof. In de inleidende dagvaarding is namens [eiser] weliswaar gesteld dat [eiser] zich niet anders kan herinneren dan dat hij de in opdracht van mevrouw [naam 1] uitgebrachte dagvaardingen van 17 maart 2019 (de kantonrechter leest: 17 januari 2019), en de conclusie van antwoord bij de eerste kennismaking aan [gedaagden] heeft overhandigd, maar [gedaagden] heeft dit gemotiveerd betwist en [eiser] heeft ter zitting anders verklaard. In reactie op de stelling van [gedaagden] dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van opdracht, op 11 maart 2020, nog helemaal niet over de uitgebrachte dagvaardingen en overige processtukken beschikte, omdat [eiser] deze niet had overgelegd, heeft [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij zich niet precies meer herinnert of hij destijds zelf over de processtukken beschikte en of hij deze bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht aan [gedaagden] overhandigd heeft. Vervolgens heeft [eiser] verklaard dat hij zich meent te herinneren dat hij op enig moment tijdens een gesprek met [gedaagden] een aantal dozen met aantekeningen en papieren bij zich had, maar dat hij zich niet herinnert of ook de processtukken hier onderdeel van waren en of hij die zelf op dat moment überhaupt had. Vervolgens heeft hij ter zitting verklaard dat hij deze dozen sowieso veel later pas aan [gedaagden] heeft overhandigd. Dat [gedaagden] op het moment van totstandkoming van de overeenkomst over de processtukken of het procesdossier beschikte, op grond waarvan hij, zoals [eiser] stelt, aanstonds, voor het aangaan van de overeenkomst al mededeling had moeten doen over de geringe slagingskans van de procedure, is daarom niet gebleken. Het is overigens ook niet aannemelijk geworden dat [gedaagden] bij het aangaan van de overeenkomst al over de processtukken beschikte, omdat uit de door [gedaagden] overgelegde stukken blijkt dat hij op 18 maart 2020 het procesdossier bij [naam 1] heeft opgevraagd, waarna hij via haar pas op 28 april 2020 de dagvaardingen heeft ontvangen, en dat hij vervolgens op 13 mei 2020 via de advocaat van de familie [naam 2] de conclusie van antwoord heeft ontvangen. Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagden] op het moment van aangaan van de overeenkomst over de relevante processtukken beschikte, noch dat de stand van zaken [gedaagden] op dat moment bekend was dan wel had moeten zijn, kan van schending van een mededelingsplicht zijnerzijds ten tijde van het aangaan van de overeenkomst geen sprake zijn.
4.6.
Dat [eiser] de overeenkomst van opdracht met [gedaagden] in het geheel niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als [gedaagden] hem bij het aangaan van de overeenkomst al had (kunnen) vertellen over het manco in de dagvaarding, is overigens ook niet gebleken. [gedaagden] heeft immers onweersproken gesteld dat [eiser] , op het moment dat [gedaagden] hem op 19 mei 2020 over het manco informeerde, erop stond de procedure bij de rechtbank Amsterdam, hoe dan ook voort te willen zetten.
4.7.
Gelet op het vorenstaande kan het beroep op dwaling niet slagen. De primaire vordering zal dan ook worden afgewezen.
Tekortkoming in de nakoming
4.8.
Ook het beroep op wanprestatie in de zin van artikel 6:74 BW slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op wanprestatie is immers vereist dat [eiser] aantoont dat hij ten gevolge van een toerekenbare tekortkoming in de overeenkomst van [gedaagden] schade heeft geleden. [eiser] is daarin niet geslaagd. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.
4.9.
Vast staat dat de dagvaarding in de namens [eiser] aanhangig gemaakte procedure tegen de gezamenlijke erfgenamen [naam 2] is uitgebracht in opdracht van de toenmalige gemachtigde van [eiser] en niet door [gedaagden] . Het manco in de dagvaarding op zich kan [gedaagden] , als ruim een jaar na dagvaarding aangezochte gemachtigde, dan ook niet als zodanig worden aangerekend.
4.10.
Daarnaast is door [gedaagden] in het kader van de betwisting van de stellingen van [eiser] , gemotiveerd aangevoerd dat de opdracht onder meer “het aanleggen van een dossier, het voeren van besprekingen met cliënt, wederpartijen en derden, het verstrekken van adviezen, het onderhouden van correspondentie met cliënt en derden, het rapporteren aan cliënt en het voeren van noodzakelijke procedures” behelsde en dat hij dus in het kader van de overeenkomst van opdracht de stand van zaken van de juridische procedure en de standpunten van de wederpartij moest achterhalen, alvorens [eiser] juridisch te kunnen adviseren. [gedaagden] heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij dit vervolgens ook heeft gedaan, maar dat dit tijd heeft gekost. Zoals hiervoor onder 4.5. overwogen blijkt uit de overgelegde stukken dat [gedaagden] [naam 1] op 18 maart 2020 heeft gemaild met het verzoek hem (onder meer) de dossiers in de procedures tegen de erven [naam 2] te doen toekomen en dat hij, ondanks herhaald verzoek, pas op 28 april 2020 het dossier bestaand uit alleen de dagvaardingen en de producties van de procedures tegen de erven [naam 2] via haar heeft ontvangen. Vervolgens heeft [gedaagden] via de griffie van de rechtbank Amsterdam achterhaald dat er al een conclusie van antwoord was genomen, die hij vervolgens via de advocaat van de wederpartij op 13 mei 2020 heeft ontvangen, en vernomen dat er een mondelinge behandeling was gepland op 27 mei 2020. Toen [gedaagden] eenmaal over de op de procedure betrekking hebbende stukken beschikte en op de hoogte was van de stand van zaken van de juridische procedure, heeft hij [eiser] per e-mail van 19 mei 2020 geïnformeerd over het door hem gesignaleerde manco in de dagvaarding. [gedaagden] heeft op basis van de toen bekende gegevens een procesinschatting gemaakt. De verklaring van [gedaagden] ter zitting dat [eiser] hoe dan ook naar de reeds geplande mondelinge behandeling wilde, heeft [eiser] niet weersproken.
4.11.
Vast staat aldus dat [gedaagden] , toen hij de processtukken kende het manco in de dagvaardingen binnen afzienbare tijd met [eiser] heeft besproken. Vast staat ook dat partijen vervolgens hebben besloten om toch naar de reeds geplande zitting in de procedure bij de rechtbank Amsterdam te gaan. Dat het manco in de door [naam 1] uitgebrachte dagvaarding onoverkomelijk was of, zoals namens [eiser] is aangevoerd, de procedure bij de rechtbank Amsterdam van meet af aan zo kansloos maakte, dat ieder verder handelen door [gedaagden] aangemerkt moet worden als een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, is door [eiser] niet aangetoond. Vast staat weliswaar dat de door [naam 1] uitgebrachte dagvaardingen gericht waren aan de gezamenlijke erfgenamen van [naam 2] en niet aan de executeurs, althans een van hen, maar uit de overgelegde stukken blijkt ook dat de dagvaardingen betekend zijn op het woonadres van de executeur-testamentair, de heer [executeur-testamentair] , en aldaar aan hem in persoon “de executeur-testamentair voornoemd”, zijn uitgereikt, dat er vervolgens een zitting is gepland en dat de executeur-testamentair vervolgens ook tijdens de zitting bij de rechtbank Amsterdam is verschenen. [gedaagden] heeft gemotiveerd gesteld dat hij vanwege het verloop van de zitting uiteindelijk op inhoudelijke gronden en vanuit proceseconomisch en schadebeperkend oogpunt [eiser] heeft geadviseerd te schikken, maar niet vanwege het manco an sich.
4.12.
Van een aan [gedaagden] toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst op grond waarvan het gehele door [eiser] betaalde honorarium zou moeten worden terugbetaald, is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Gelet op het voorgaande zal ook de subsidiaire vordering van [eiser] worden afgewezen.
Schending waarheidsplicht
4.13.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagden] dat [eiser] de relevante feiten in het geschil bewust niet volledig en naar waarheid heeft gepresenteerd en in strijd zou hebben gehandeld met de waarheidsplicht van artikel 21 Burgerlijke Rechtsvordering, overweegt de kantonrechter – wellicht ten overvloede – nog als volgt. Ter zitting is meermaals gebleken en ook door en namens [eiser] verklaard dat hij zich door de sedertdien verstreken tijd en zijn leeftijd niet altijd even goed meer kan herinneren hoe een en ander destijds precies is gelopen. Van een bewuste verdraaiing van de feiten of bewust handelen in strijd met de waarheidsplicht is de kantonrechter niet gebleken.
Proceskosten
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten tot aan dit vonnis worden aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op een bedrag van € 528,00 (2 punten x € 264,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 528,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.