ECLI:NL:RBZWB:2023:1566

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 20_6978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering en de Amber-beoordeling door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiseres, geboren op 17 oktober 1993, had op 12 maart 2012 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke op 8 mei 2012 werd afgewezen omdat zij met werk meer dan 100% van het (jeugd)minimumloon kon verdienen. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. In de jaren daarna heeft zij meerdere keren het UWV verzocht om terug te komen op deze beslissing, maar deze verzoeken werden afgewezen. In 2019 heeft eiseres opnieuw een beoordeling van haar arbeidsvermogen aangevraagd, maar het UWV bleef bij zijn eerdere standpunt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 11 mei 2022 en heeft op 3 augustus 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat er een gebrek was in de beoordeling van de Amber-periode, de periode tussen het eerste besluit en vijf jaar na de 18e verjaardag van eiseres. Het UWV kreeg de kans om dit gebrek te herstellen. In een rapportage van 27 september 2022 concludeerde de verzekeringsarts b&b dat er geen medische gronden waren voor toegenomen beperkingen in de Amber-periode.

Eiseres heeft in haar reactie op deze rapportage gesteld dat er wel degelijk sprake was van toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor een toename van klachten in de Amber-periode. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Het UWV moet het griffierecht vergoeden en is veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6978 WAJONG

einduitspraak van 6 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari,
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Eiseres, geboren op 17 oktober 1993, heeft op 12 maart 2012 een voorziening op grond van de Wajong 2010 aangevraagd. Het UWV heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat eiseres met werk meer dan 100% van het (jeugd)minimumloon kan verdienen. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Met aanvragen van 30 juli 2013 en 4 september 2017 heeft eiseres het UWV verzocht om terug te komen op het besluit van 8 mei 2012. Het UWV heeft deze aanvragen afgewezen bij besluiten van 2 september 2013 en 9 oktober 2017. De bezwaren van eiseres tegen deze besluiten zijn ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten op bezwaar heeft eiseres geen beroep ingesteld.
Eiser heeft op 7 augustus 2019 een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Het UWV heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 28 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiseres laten weten dat niet wordt teruggekomen van de besluiten van 8 mei 2012 en 2 september 2013, omdat geen sprake is van nieuwe informatie in de aanvraag. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van
1 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op de zitting van 11 mei 2022 in Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV [gemachtigde verweerder] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd en heeft vervolgens op 3 augustus 2022 een tussenuitspraak gedaan. Het UWV heeft hierna de mogelijkheid gekregen om het gebrek omtrent de Amber-beoordeling te herstellen.
Met een brief van 28 september 2022 heeft het UWV laten weten dat zij gebruik maken van de mogelijkheid het gebrek te herstellen middels een rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) [naam arts] van 27 september 2022. Het UWV blijft op basis van deze rapportage bij het eerder ingenomen standpunt.
Met een brief van 16 november 2022 heeft eiseres gereageerd op de brief van het UWV, waarin zij zich keert tegen het standpunt van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Op 12 december 2022 is het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen door de rechtbank

2. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. Deze einduitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat er sprake is van een gebrek omdat het bestreden besluit op grond van artikel 4:6 van de Awb enkel een beoordeling inhoudt ten aanzien van terugkomen van eerdere besluiten voor het verleden en voor de toekomst, maar niet van een (terugkomen op een) Amber-beoordeling. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen met inachtneming van de tussenuitspraak.
In deze einduitspraak zal de rechtbank enkel nog een oordeel geven over de Amber-beoordeling door het UWV, nu overige beslispunten al zijn beoordeeld in de tussenuitspraak van 3 augustus 2022.
3.
Nadere rapportage verzekeringsarts b&b
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verzekeringsarts b&b [naam arts] van het UWV op 27 september 2022, na bestudering van het dossier, een nadere rapportage uitgebracht. De Amber-periode betreft de periode tussen het eerste besluit (8 mei 2012) en 5 jaar na de 18e verjaardag van eiseres (17 oktober 2016). De verzekeringsarts b&b heeft een overzicht van de dossierhandelingen vanaf de eerste Wajong-aanvraag in 2012 opgenomen. De vraag is of er medische gronden zijn om te concluderen dat er gedurende de Amber-periode sprake is van toegenomen beperkingen op basis van dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eiseres met de beslissing van 8 mei 2012 de Wajong werd afgewezen.
Over de PTSS overweegt de verzekeringsarts b&b dat de in 2018 gediagnosticeerde PTSS weliswaar zijn oorzaak vindt in de jeugd van eiseres, maar dat dit niet betekent dat er op de 17e-18e verjaardag of in de Amber-periode ook al sprake was van PTSS. Er zijn geen medische gegevens rond de 18e verjaardag of in de Amberperiode waarin PTSS klachten worden omschreven. PTSS-klachten worden ook niet genoemd in de rapportages van de verzekeringsartsen in 2012, 2013 en 2017. Pas bij de vierde aanvraag in 2019 – ruim na de Amber-periode – meldt eiseres voor het eerst PTSS. Er zijn geen argumenten om te concluderen dat de PTSS er al was op de 17e-18e verjaardag van eiseres dan wel in de Amber-periode.
De verzekeringsarts b&b overweegt verder dat psychiaters [naam psychiater 1] en [naam psychiater 2] geen persoonlijkheidsstoornis hebben gediagnosticeerd en hij dat kan volgen.
Over de fysieke problematiek overweegt de verzekeringsarts b&b dat ten tijde van de eerste aanvraag sprake was van rechter voetklachten, waarvoor in de FML van 12 april 2012 beperkingen zijn aangenomen. Het dossier bevat geen medische gegevens waaruit zou blijken dat in de Amber-periode sprake is van toegenomen voetklachten leidend tot toegenomen beperkingen. In 2017 meldde eiseres dat haar lichamelijke klachten van knieën, rechtervoet, rug en linkerschouder door de jaren heen geleidelijk erger waren geworden. De knie- en rugklachten zouden eventueel nog in relatie met de rechter voetklachten verondersteld kunnen worden als gevolg van verkeerde belasting door een afwijkend looppatroon en dus verzekerd zijn. De toenmalige verzekeringsarts b&b kon na onderzoek echter niet concluderen tot meer beperkingen. De schouderklachten links waren niet aanwezig ten tijde van de eerste Wajong-beoordeling: ze werden op dat moment niet aangegeven en ook niet genoteerd in het primaire rapport. De schouderklachten en voetklachten staan los van elkaar, dus zijn de schouderklachten niet verzekerd in het kader van de Wajong.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen medische gronden zijn om tot de conclusie te komen dat er sprake is van toegenomen psychische en/of lichamelijke beperkingen in de Amber-periode.
4.
Standpunt eiseres
Eiseres heeft zich in reactie op bovenstaande rapportage op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende de in de Amber-periode toegenomen beperkingen heeft beoordeeld. Hiertoe voert zij – samengevat – het volgende aan. Eiseres is op basis van de medische gegevens in het dossier van oordeel dat uit de sinds november 2013 toegenomen angst- en paniekklachten door de sinds haar jeugd aanwezige (onverwerkte) PTSS, in onderling verband bezien met de al jaren bestaande klachten als gevolg van ODD en borderline persoonlijkheidsproblematiek, volgt dat zij op een bepaald moment in de Amber-periode meer beperkingen heeft gekregen en zij daarmee mogelijkheden tot arbeid is kwijtgeraakt en dat dit duurzaam is, gelet op de duur van de klachten.
5.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich enkel nog gesteld voor de vraag of het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek omtrent de Amber-beoordeling heeft hersteld en of het bestreden besluit hierdoor in stand kan blijven.
De rechtbank stelt voorop dat de Amber-periode loopt van 8 mei 2012 (datum van eerste besluit tot afwijzing) tot 17 oktober 2016 (5 jaar na de 18e verjaardag van eiseres). Eiseres stelt dat in deze periode sprake was van een toename van angst- en paniekklachten.
Beoordeeld dient te worden of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege tijdens de Amber-periode toegenomen beperkingen voortkomend uit dezelfde (ten tijde van de eerdere afwijzing van de Wajong-uitkering al bestaande) ziekteoorzaak. [1]
In de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 27 september 2022 wordt ten aanzien van de gestelde toename van psychische klachten niet geconcludeerd dat deze zouden voortkomen uit een andere oorzaak, maar enkel dat geen sprake is van toename van beperkingen in de Amber-periode. In zoverre komt geen betekenis toe aan de vraag of de in 2018 gediagnosticeerde PTSS of de andere psychische problematiek van eiseres de oorzaak is van de gestelde toename van de klachten. Uit de tussenuitspraak en de rapportages van de verzekeringsartsen uit 2017 volgt met welke klachten eiseres te kampen had ten tijde van de aanvraag- en bezwaarprocedures vanaf 2012 en wat de verzekeringsartsen hierover hebben geoordeeld. Eiseres heeft bij de verzekeringsarts b&b in de bezwaarprocedure van 2017 melding gemaakt van toename van klachten, namelijk angstklachten (om buiten te komen en alleen te zijn) en paniekklachten (rapportage van 14 december 2017). Op dat moment was de Amber-periode al voorbij, maar eiseres sprak daar van een toename van klachten van al een tijdje geleden. De rechtbank overweegt dat die toename van klachten echter niet onderbouwd is met objectieve medische stukken. Medische gegevens waarin melding wordt gemaakt van een toename van klachten tussen 8 mei 2012 en 17 oktober 2016, dan wel stukken waaruit dit kan worden afgeleid, ontbreken. Weliswaar heeft de verzekeringsarts b&b in 2017 wel gerapporteerd dat sprake is geweest van enige toename van klachten, maar is toen ook geconcludeerd dat die klachten niet leiden tot toegenomen of bijkomende beperkingen. Op basis van de dossierstukken en de beschikbare medische informatie is onvoldoende gebleken dat in de Amber-periode sprake was van een zodanige toename van klachten, dat sprake was van meer beperkingen dan al eerder waren aangenomen. Daarom kan niet geconcludeerd worden tot een voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering relevante wijziging van de belastbaarheid van eiseres in de Amber-periode. De beroepsgrond van eiseres dat sprake is van toegenomen beperkingen in de zin van de Amber-bepaling slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het UWV met zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen
van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 8 mei 2012 (en de daarop volgende besluiten).
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor de zienswijze in beroep, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 6 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong,