ECLI:NL:RBZWB:2023:1571
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van een bezwaar tegen de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 augustus 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 26 februari 2021 een waarde-beschikking verzonden, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende werd vastgesteld op € 222.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van een hoekwoning uit 1975, betwist deze waarde en stelt dat de woning slechts € 180.000 waard is. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de heffingsambtenaar zijn stelling voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport, waarin de waarde is vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Belanghebbende heeft aangevoerd dat er langdurige renovaties in de omgeving zijn die de waarde van zijn woning negatief beïnvloeden. De rechtbank erkent de overlast die belanghebbende heeft ervaren, maar concludeert dat zelfs met een mogelijke correctie voor deze overlast, de waarde van de woning niet lager zou zijn dan de vastgestelde waarde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de beschikking van de heffingsambtenaar in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.