ECLI:NL:RBZWB:2023:1588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op het bezwaar dat zij had ingediend op 16 augustus 2021 tegen het besluit van 12 juli 2021, betreffende de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder, op 24 januari 2023, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen een redelijke termijn was ingesteld. Eiseres heeft hiertegen verzet aangetekend, wat op 28 februari 2023 gegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op het bezwaar inmiddels was verstreken. Eiseres had verweerder op 8 februari 2022 in gebreke gesteld, en na deze ingebrekestelling heeft er contact plaatsgevonden tussen partijen over de voortgang van de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet onredelijk laat is ingesteld en dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 365,- en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank heeft de zaak als licht gekwalificeerd, gezien de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5712

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres]., uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 16 augustus 2021 tegen het besluit van 12 juli 2021 betreffende de toekenning van een uitkering aan de (ex) werknemer ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij uitspraak van 24 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet binnen een redelijke termijn beroep is ingesteld.
Bij brief van 1 februari 2023 heeft eiseres tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Bij uitspraak van 28 februari 2023 is het verzet gegrond verklaard.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 112 van de Wet WIA). Het bezwaarschrift tegen het besluit van 12 juli 2021 is bij verweerder ingediend op 16 augustus 2021. Verweerder heeft de beslistermijn met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 31 januari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 8 februari 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De rechtbank stelt vast dat in de verzetprocedure is gebleken dat na het indienen van de ingebrekestelling er tussen partijen op diverse momenten contact is geweest over de voortgang van de bezwaarprocedure. Het beroep is derhalve niet onredelijk laat ingesteld.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. In het verweerschrift van 4 januari 2023 heeft verweerder aangegeven dat vanwege achterstanden bij de afdeling sociaal medische zaken het sociaal medisch onderzoek nog niet is afgerond. Het is verweerder nog niet bekend wanneer er een besluit kan worden genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat verweerder twee maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen, gelet op de inmiddels verstreken tijd.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft ook verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Verweerder heeft bij besluit van 7 juli 2022 reeds de dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-. De rechtbank is niet gebleken dat dit onjuist is.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.