ECLI:NL:RBZWB:2023:1588
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat verweerder volgens haar niet tijdig heeft beslist op het bezwaar dat zij had ingediend op 16 augustus 2021 tegen het besluit van 12 juli 2021, betreffende de toekenning van een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had eerder, op 24 januari 2023, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen een redelijke termijn was ingesteld. Eiseres heeft hiertegen verzet aangetekend, wat op 28 februari 2023 gegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op het bezwaar inmiddels was verstreken. Eiseres had verweerder op 8 februari 2022 in gebreke gesteld, en na deze ingebrekestelling heeft er contact plaatsgevonden tussen partijen over de voortgang van de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet onredelijk laat is ingesteld en dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 365,- en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank heeft de zaak als licht gekwalificeerd, gezien de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.