ECLI:NL:RBZWB:2023:165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
9906003_E11012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit overeenkomst van geldlening met buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 januari 2023, vordert Race Hardware B.V. betaling van een bedrag van € 21.824,71 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst van geldlening die op 6 mei 2015 is aangegaan, waarbij de gedaagde zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Race stelt dat de gedaagde in verzuim verkeerde en dat er een opeisbare vordering van € 19.284,84 is ontstaan, inclusief vervallen rente. De gedaagde heeft het bestaan van de overeenkomst erkend, waardoor dit deel van de vordering toewijsbaar is. Daarnaast vordert Race buitengerechtelijke incassokosten van € 3.500,19, maar de kantonrechter oordeelt dat dit bedrag te hoog is en matigt het tot het wettelijke tarief van € 967,85. De kantonrechter wijst de vordering toe tot een totaalbedrag van € 19.292,37, te vermeerderen met rente, en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten van € 2.483,33. De gedaagde wordt ook aangespoord om een betalingsregeling te treffen met de gemachtigde van Race Hardware. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Thielen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9906003 \ CV EXPL 22-1634
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
RACE HARDWARE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Almere,
eisende partij,
hierna te noemen: Race,
gemachtigde: mr. M. Drolsbach,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 mei 2022 met producties;
- de akte wijziging van eis en overlegging productie van 1 juni 2022 van Race;
- de aantekeningen van de griffier van de rolzitting van 6 juli 2022 met daarin het mondelinge antwoord;
- de conclusie van repliek van 3 augustus 2022;
- de conclusie van dupliek van 12 oktober 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
Race vordert – na wijziging van eis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 21.824,71, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over € 19.284,84 vanaf 1 juni 2022, althans te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Race legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen op 6 mei 2015 voor een hoofdsom van € 19.000,00 en tegen een rente van 6,6% per jaar een overeenkomst van geldlening (hierna: de overeenkomst) zijn aangegaan en dat [gedaagde] zijn uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet is nagekomen. Volgens Race verkeerde [gedaagde] ultimo maart 2022 in verzuim en had zij daarmee een direct en in zijn geheel opeisbare vordering op [gedaagde] van € 19.284,84 aan hoofdsom inclusief de reeds vervallen rente. Race stelt dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst is gehouden over dit bedrag vanaf april 2022 een rente van 1% per maand te betalen, waarbij zij de rente over de maanden april en mei 2022 op een bedrag van € 39,68 (twee maal € 19,84) stelt, en dat hij daarnaast een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 3.500,19 is verschuldigd, waarvan [gedaagde] een deel groot € 1.000,00 heeft voldaan.
2.2.
Aangezien [gedaagde] het bestaan van de overeenkomst en de verschuldigdheid van het bedrag van € 19.284,84 heeft erkend, is dit deel van de vordering toewijsbaar.
Dat [gedaagde] over het bedrag van € 19.284,84 vanaf april 2022 rente van 1% per maand is verschuldigd, zoals door Race gesteld, volgt uit artikel 6.1.2. van de overeenkomst en is door [gedaagde] niet, althans niet gemotiveerd betwist. Dat betekent dat de vordering ook in zoverre toewijsbaar is.
2.3.
Race vordert voorts betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat op deze vordering als regelend recht in beginsel het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. In het onderhavige geval zijn partijen, handelend in de uitoefening van beroep of bedrijf, echter een vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten overeengekomen die van de wettelijke regeling afwijkt. De vordering zal dan ook worden getoetst aan het rapport Voorwerk II, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn.
2.4.
Race heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 3.500,19 is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 967,85. Race heeft niet gemotiveerd gesteld dat daadwerkelijk en in redelijkheid kosten zijn gemaakt die boven het wettelijke tarief uitstijgen. De kantonrechter zal het bedrag van de buitengerechtelijke incassokosten dan ook op grond van artikel 242 Rv matigen tot dat tarief. Het bedrag van € 967,85 wordt niet met btw verhoogd, aangezien Race niet heeft gesteld dat btw voor haar niet verrekenbaar is.
2.5.
De kantonrechter gaat op dit punt voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat Race geen vergoeding toekomt, omdat zij er zelf voor heeft gekozen buitengerechtelijke incassokosten te maken, wetende dat [gedaagde] in betalingsonmacht verkeert. Of dat laatste het geval is, kan in het midden blijven. Ook indien bij [gedaagde] geen sprake zou zijn van betalingsonwil, maakt dat op zichzelf de inschakeling van een incassogemachtigde door Race niet onredelijk. Bijkomende omstandigheden die in dit geval wel tot die conclusie zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. [gedaagde] is dan ook aan Race de (gematigde) vergoeding van € 967,85 verschuldigd.
2.6.
De conclusie uit het voorgaande is dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 19.292,37 (€ 19.284,84 plus € 39,68 plus € 967,85 minus € 1.000,00), te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over het bedrag van € 19.284,84 vanaf 1 juni 2022.
2.7.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Race als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
(exclusief btw)
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
996,00
(2,00 punten × € 498,00)
Totaal
2.483,33
2.8.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald.
2.9
De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten zal worden toegewezen indien en voor zover gedaagde deze kosten niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat gedaagde, indien deze door de betekening van het vonnis kennis heeft kunnen nemen van de inhoud daarvan, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de proceskostenveroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien.
2.1
[gedaagde] dient zich voor het treffen van een betalingsregeling – zoals door hem verzocht – te wenden tot de gemachtigde van Race Hardware, omdat de wet geen grond biedt voor het bij vonnis dwingend opleggen van een dergelijke betalingsregeling.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Race Hardware te betalen een bedrag van € 19.292,37, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand over € 19.284,84, met ingang van 1 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Race Hardware tot dit vonnis vastgesteld op € 2.483,33, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
• € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling; en
• de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.