Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
eisende partij in reconventie,
1.De procedure
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor op 1 november 2023
2.De verdere beoordeling
1. Hij genoodzaakt was in de periode van 20 tot en met 24 september 2017 met zijn gezin in een vakantiehuis te verblijven omdat hun aanwezigheid op het terrein van de woning tijdens de asbestsanering niet veilig werd geacht;
Op 1 november 2022 hebben mevrouw [naam 1] , de heer [naam 2] , de heer [naam 3] en de heer [naam 4] een getuigenverklaring afgelegd. Partijen hebben daarna aangegeven af te zien van voortzetting van getuigenverhoor en contra-enquête. Aan [gedaagde in conventie] is een akte niet dienen verleend nadat zij in de gelegenheid was gesteld een conclusie na enquête te nemen, maar dit niet heeft gedaan. [eiser in conventie] heeft een conclusie na enquête ingediend.
Uit het reeds bij dagvaarding ingebrachte rapport van AaiZeeland waarop [eiser in conventie] wijst is op te maken dat er asbest is aangetroffen op de rand van de deur en op de vloer voor de deur. Dit wordt bevestigd in de e-mail van 9 december 2019 van saneringsbedrijf [bedrijf ] en dat de stof in de garage gevaarlijke asbesthoudende bestandsdelen bevatte. Uit de e-mail van [bedrijf ] is niet op te maken dat tijdens de saneringswerkzaamheden verblijf op het terrein van de woning niet veilig was of werd geacht. Evenmin is hieruit op te maken dat [eiser in conventie] op enig moment is verzocht om, in verband met de saneringswerkzaamheden, elders te verblijven.
de noodzaaktot verwijdering van de gehele inboedel onvoldoende is onderbouwd. Daar komt nog bij dat de heer [naam 4] heeft verklaard dat bij het weghalen van de spullen uit de garage niemand beschermende kleding had. Dit acht de rechtbank niet te rijmen met de door [eiser in conventie] gestelde noodzaak tot verwijdering van de inboedel en het afvoeren hiervan naar de milieustraat. De rechtbank komt dan ook niet toe aan beoordeling van de hoogte van de schade aan de hand van de gestelde waarde van de inboedel.
[naam 1] heeft verklaard dat zij werd gevraagd door [gedaagde in conventie] om te helpen bij een klus bij de heer [eiser in conventie] waarbij alles achterliep. Dit was nog voordat de beschadiging van de asbestplaat plaatsvond. [naam 3] verklaart dat hij weet dat de werkzaamheden door het asbest in de woning achterliepen, maar vervolgt dat de heer [eiser in conventie] hem dit zelf heeft verteld. Ook [naam 4] verklaart dat hij weet dat vanwege het asbestverhaal er vertraging in de werkzaamheden aan de woning is ontstaan. Ook hij verklaart dat [eiser in conventie] hem dat heeft verteld. Beide getuigen hebben deze informatie niet uit eigen hand, maar van [eiser in conventie] zelf.
Dat er een vertraging was in de werkzaamheden aan de woning staat wel vast. Echter, ook als zou zijn vastgesteld dat de vertraging is opgelopen vanwege de beschadiging van de asbestplaat, is op geen enkele manier nader onderbouwd dat [eiser in conventie] een bedrag van € 2.500,00 extra heeft moeten betalen voor de huur van een caravan. Er is geen nota of betalingsbewijs overgelegd noch een verklaring van de kennissen waarvan de caravan werd gehuurd. Dit betekent dat de gevorderde € 2.500,00 dient te worden afgewezen.
Dit betekent dat [gedaagde in reconventie] gehouden is de gehele factuur van 24 augustus 2017 ter hoogte van € 2.379,13 te betalen.
3.549,00 (3,00 punten x € 1.183,00)