In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2020, welke door de rechtbank werd beoordeeld. De belanghebbende had op 19 oktober 2020 een woning gekocht, maar de vorige eigenaren mochten er nog enkele maanden blijven wonen. De rechtbank moest vaststellen of de woning in 2020 als 'eigen woning' kon worden aangemerkt, wat bepalend zou zijn voor de aftrekbaarheid van de kosten van de hypothecaire lening. De rechtbank concludeert dat de woning niet als eigen woning kan worden aangemerkt, omdat de belanghebbende in 2020 nog in zijn oude woning woonde. De wet vereist dat de woning als hoofdverblijf ter beschikking staat, wat hier niet het geval was. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor de hypothecaire lening niet in mindering kunnen worden gebracht op het inkomen uit werk en woning, en verklaart het beroep ongegrond. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.