ECLI:NL:RBZWB:2023:1697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
C/02/406855
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. drs. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake huisverbod en contactverbod

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. van Riel, beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Breda. Dit besluit betrof een huis- en contactverbod dat op 27 februari 2023 was opgelegd voor de duur van tien dagen, vanwege een situatie van wederzijds fysiek geweld en alcoholverslaving tussen verzoeker en zijn echtgenote. Tijdens de zitting op 2 maart 2023 werd duidelijk dat de situatie tussen partijen niet substantieel was verbeterd; er waren geen veiligheidsafspraken gemaakt en de communicatie tussen hen was gebrekkig. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht het huisverbod had opgelegd, gezien de ernst van de situatie en het gevaar voor de veiligheid van de echtgenote. Verzoeker had weliswaar aangegeven open te staan voor hulpverlening en had stappen ondernomen om zijn alcoholverslaving aan te pakken, maar dit was onvoldoende om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummers: C/02/406855 FA RK 23-945 en C/02/406856 KG RK 23-148
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak, gedaan op 2 maart 2023
in de zaak van

[verzoeker] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde mr. T. van Riel te Breda,
en

de burgemeester van de gemeente Breda,

zetelende te Breda,
verweerder,
gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[echtgenote van verzoeker] ,

echtgenote van verzoeker,
wonende te [woonplaats] .
Verzoeker heeft op 27 februari 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van diezelfde dag (bestreden besluit), inzake het opgelegde huis- en contactverbod voor de duur van tien dagen , ingaande 27 februari 2023 12:41 uur tot 9 maart 2023 12:41 uur. Tevens heeft hij op 27 februari 2023 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tot de processtukken behoren:
  • het beroepschrift en het verzoek tot voorlopige voorzieningen;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de Gemeente Breda van 1 maart 2023.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 maart 2023, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn advocaat, namens verweerder [naam 1] en [naam 2] , [naam 3] van [zorginstelling] en de echtgenote van verzoeker.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Indien nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan op grond van artikel 8:86 van de Awb tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter ziet redenen om in dit geval van die bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Op grond van artikel 3, eerste lid van de Wth kan de burgemeester van deze bevoegdheid mandaat verlenen aan de hulpofficier van justitie. Verweerder heeft een mandaat verleend aan de hulpofficier van justitie, zodat deze laatste bevoegd was om namens verweerder het bestreden besluit te nemen.
De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod, volgens artikel 6 lid 3 Wth.
Verzoeker stelt dat het geweldsincident is ontstaan door het gedrag en handelwijze van zijn echtgenote. Er is al geruime tijd sprake van overmatig alcohol gebruik, waarna zijn echtgenote volledig verandert en agressief wordt richting verzoeker. Verzoeker heeft hiervan al eerder melding gemaakt bij de politie, maar daarop is niet opgetreden.
Op 26 februari 2023 had de echtgenote van verzoeker opnieuw alcohol gebruikt, waardoor zij agressief werd. Zij heeft verzoeker geduwd, gekrabd en gebeten, waardoor verzoeker pijn en/of letsel heeft opgelopen. In reactie daarop heeft verzoeker ook geweld gebruikt. Het is de omgekeerde wereld dat aan hem nu een huisverbod is opgelegd. Het belang van verzoeker bij ongestoord genot van de woning dient te prevaleren. Verzoeker heeft werk en is vanwege een arbeidsongeval gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Om zijn werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten heeft hij het comfort van het genot van de woning nodig. Verzoeker staat open voor hulpverlening en heeft op de zitting aangegeven dat hij contact heeft gehad met de huisarts, die hem zal doorverwijzen naar [stichting] voor behandeling van zijn alcoholverslaving. Na het incident heeft verzoeker ook geen alcohol meer gedronken.
Verweerder heeft aangevoerd dat het huisverbod terecht is opgelegd en verzoekt om de voorlopige voorziening af te wijzen en het beroep ongegrond te verklaren. Er is sprake van een ernstig ontwrichte situatie. Bovendien is er nog te weinig veranderd tussen de verzoeker en zijn echtgenote om over te gaan tot schorsing van het besluit.
Oplegging van het huisverbod (27 februari 2023)
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten tijde van de oplegging van het huisverbod sprake was van omstandigheden als bedoeld in artikel 2 Wth. Uit de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken, is gebleken dat er 26 november 2023 sprake was van een escalatie tussen verzoeker en zijn echtgenote, waarbij over en weer fysiek geweld is gebruikt. Verzoeker is daarna aangehouden en heeft een nacht in de cel doorgebracht. De toedracht van het incident is volgens verzoeker en zijn echtgenote gelegen in het overmatig alcoholgebruik van hen beiden. Beide partijen erkennen dat er binnen de relatie vanwege overmatig alcoholgebruik al langere tijd ruzies zijn, volgens verzoeker al maandenlang. Zo’n ruzie is nu uit de hand gelopen. Onder deze omstandigheden was verweerder bevoegd tot het opleggen van het besluit.
Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ten aanzien van verzoeker bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Zowel verzoeker als zijn echtgenote hebben schuld aan de ruzie en erkennen dat er iets moet gebeuren aan de huidige situatie. De burgemeester kon het huisverbod aan verzoeker of aan de echtgenote opleggen. Verweerder moest kiezen en dat onder deze omstandigheden is gekozen om het huisverbod aan verzoeker op te leggen, acht de voorzieningenrechter niet onredelijk. Dit, mede gelet op het letsel bij de echtgenote dat tijdens de zitting nog zichtbaar was. Dat verzoeker een baan heeft en zijn echtgenote niet, doet daar aan niet af. Er zou zelfs betoogd kunnen worden dat de echtgenote, nu zij geen werk heeft, meer belang heeft bij het verblijf in de woning. Verweerder heeft in redelijkheid het huisverbod aan verzoeker opgelegd.
Toetsing op dit moment (2 maart 2023)
De voorzieningenrechter ziet zich tenslotte voor de vraag gesteld of na het nemen van het bestreden besluit sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat het huis- en contactverbod wordt opgeheven.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie op dit moment zodanig is verbeterd dat er geen gronden meer zijn voor handhaving van het besluit. Hoewel op de zitting is gebleken dat partijen gesprekken hebben gevoerd met [zorginstelling] en dat de man wordt aangemeld bij [stichting], is het de rechtbank niet gebleken dat er al een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden en dat er veiligheidsafspraken zijn gemaakt. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stellingen van verzoeker over het stoppen met alcohol drinken, omdat de concrete bedreiging van de veiligheid van de echtgenote zeer belangrijk wordt geacht. De man heeft aangegeven dat hij al een paar dagen geen alcohol heeft gedronken, maar een alcoholverslaving is een ernstige ziekte, zo heeft de voorzieningenrechter hem voorgehouden. Ondanks dat de man wil stoppen met zijn alcoholgebruik en daartoe een eerste stap heeft gezet, is het probleem daar op dit moment nog niet mee opgelost.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen zal het beroep tegen het besluit ongegrond worden verklaard en zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
Er bestaat geen aanleiding tot veroordeling van één van de partijen in de kosten van het geding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Partijen is ter zitting meegedeeld dat zij tegen de uitspraak in de hoofdzaak (nummer C/02/406855 FA RK 23-945) binnen zes weken na de datum van verzending van dit proces verbaal hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. drs. Van Triest, rechter, ter openbare zitting van 2 maart 2023 in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier.
Afschrift verzonden op: