ECLI:NL:RBZWB:2023:1698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
10210503 CV EXPL 22-4269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand en incassokosten

In deze zaak vordert de stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) ontbinding van de huurovereenkomst met de gedaagde, die in persoon procedeert, vanwege een huurachterstand van meer dan drie maanden. De gedaagde heeft erkend een huurachterstand te hebben van € 5.884,55, maar stelt dat hij geen betalingsonwil heeft en zoekt naar goedkopere woonruimte. De kantonrechter oordeelt dat de huurachterstand is opgelopen tot € 7.078,10 en dat de gedaagde tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter overweegt dat de gedaagde niet in staat is om zijn verplichtingen na te komen, mede door persoonlijke omstandigheden, maar dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De vordering tot ontbinding en ontruiming wordt toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, toekomstige huurtermijnen en proceskosten. De kantonrechter wijst ook de gevorderde incassokosten en wettelijke rente toe, maar corrigeert het bedrag aan incassokosten dat ten onrechte was opgeteld bij de huurachterstand. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10210503 CV EXPL 22-4269
vonnis d.d. 15 maart 2023
in de zaak van
de stichting STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
eiseres,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna “PMT” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 14 december 2022 met de daarin genoemde processtukken;
de akte van de zijde van PMT van 2 februari 2023 met één productie;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 8 februari 2023.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
PMT vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woonruimte, staande en gelegen te [adres] (nader te noemen: het gehuurde);
[gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.417,17 aan huurachterstand (inclusief buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.884,55 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.201,55 voor iedere maand of gedeelte daarvan, te rekenen vanaf 1 december 2022 tot de dag dat het gehuurde is ontruimd, te vermeerderen met de wettelijke toegestane huurverhoging;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met btw.
2.2
PMT legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. De tekortkoming bestaat uit het onbetaald laten van de (volledige) huur en het veroorzaken van ernstige overlast. Zij stelt dat ten tijde van de dagvaarding een huurachterstand bestond van meer dan drie maanden hetgeen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, zodat de vorderingen daartoe met de daarmee verband houdende nevenvorderingen dienen te worden toegewezen. Tijdens de procedure is de huurachterstand toegenomen nu de huur over de maanden december 2022 en februari 2023 onbetaald zijn gebleven. Voorts heeft PMT in het buitengerechtelijke traject [gedaagde] verschillende mogelijkheden geboden om op de huurachterstand in te lopen en de overlast te staken, maar [gedaagde] heeft dit nagelaten. Gelet op het voorgaande kan van PMT niet worden verlangd om de huurovereenkomst langer in stand te houden, aldus PMT.
2.3
[gedaagde] heeft tijdens de rolzitting van 30 november 2022 de huurachterstand ter hoogte van € 5.884,55, zoals opgenomen in de dagvaarding, erkend. Hij voert aan dat geen sprake is van betalingsonwil. Voorts heeft [gedaagde] op 15 of 16 november 2022 een betaling verricht. Ook voert [gedaagde] aan op zoek te zijn naar andere, goedkopere woonruimte. Totdat [gedaagde] andere woonruimte heeft gevonden, wil hij in het gehuurde blijven wonen. Tijdens de mondelinge behandeling van 8 februari 2023 heeft [gedaagde] verder de omstandigheden geschetst waaronder de huurachterstand is ontstaan. Zo is de huurachterstand ontstaan omdat [gedaagde] ongeveer anderhalf jaar geleden ziek is geworden. Hij ontvangt nu 80% van zijn laatst verdiende loon. Inmiddels is hij weer aan het re-integreren. Verder heeft de huisgenoot van [gedaagde] meerdere keren geen bijdrage voor de huur betaald.
Huurachterstand:
2.4
Vast staat dat [gedaagde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. PMT heeft deze huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding berekend op een bedrag van € 5.884,55 (huurachterstand tot en met november 2022), aldus ruim vier maanden. Ten tijde van de mondelinge behandeling is onweersproken komen vast te staan dat de huurachterstand is opgelopen tot een bedrag van € 7.078,10 (huurachterstand tot en met februari 2023). Nu [gedaagde] de huurachterstand niet heeft weersproken, zal een bedrag van € 7.038,10 (€ 7.078,10 minus € 40,00) aan huurachterstand tot en met februari 2023 worden toegewezen, waarbij rekening is gehouden met de door [gedaagde] verrichte huurbetalingen. Daarbij overweegt de kantonrechter dat uit de overgelegde specificaties volgt dat op 22 december 2021 een bedrag van € 40,00 als vergoeding van de incassokosten bij [gedaagde] in rekening is gebracht. Deze kosten zijn te kwalificeren als buitengerechtelijke incassokosten zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op vergoeding van dergelijke incassokosten is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (nader te noemen: het Besluit) van toepassing. De kantonrechter constateert dat de zogenaamde veertiendagenbrief pas op 4 januari 2022 aan [gedaagde] is verzonden. Hij kan dus geen incassokosten verschuldigd zijn geworden op een moment voordat de brief is verzonden.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde:
2.5
Met betrekking tot de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de verzochte ontruiming van het gehuurde overweegt de kantonrechter als volgt. Uit artikel 6:265 lid 1 BW volgt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze hoofdregel van verbintenissenrecht is ook van toepassing op huurovereenkomsten. Bij de beoordeling van de vraag of een vordering tot een ontbinding van de huurovereenkomst moet worden afgewezen, kunnen, naast de bijzondere aard en/of geringe betekenis van de tekortkoming, alle overige omstandigheden van het geval van belang zijn. Het is aan degene die zich beroept op de afwijzing van de ontbinding van de huurovereenkomst om feiten en omstandigheden te stellen (en zo nodig te bewijzen) die dat beroep ondersteunen (zie het arrest van 28 september 2018 van de Hoge Raad, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1810).
2.6
De kantonrechter stelt vast dat de openstaande huurschuld ten tijde van de dagvaarding ruim vier maanden bedroeg. De huurachterstand is tijdens de procedure toegenomen. De kantonrechter is van oordeel dat hiermee sprake is van een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat hierdoor de ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gerechtvaardigd. Een huurovereenkomst houdt voor beide partijen namelijk een voortdurende verplichting in. Dit brengt mee dat indien een partij is tekortgeschoten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst, deze weliswaar voor de toekomst nog kan worden nagekomen, maar dat de tekortkoming in het verleden daarmee niet ongedaan kan worden gemaakt. Door de huur niet tijdig te betalen, heeft [gedaagde] een tekortkoming in de nakoming laten ontstaan die niet ongedaan gemaakt kan worden. Bovendien wordt niet verwacht dat [gedaagde] op korte termijn wel in staat is om (tijdig) aan zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst te voldoen, nu hij nog geen 100% aan loon ontvangt, de achterstand gedurende de procedure is opgelopen en [gedaagde] verklaart dat hij zijn huisgenoot niet zo ver krijgt dat deze mee betaalt aan de huur. Kennelijk is dat laatste nodig voor [gedaagde] om de huur te kunnen betalen. Verder heeft [gedaagde] ter zitting aangegeven dat hij geen concrete mogelijkheden heeft om te starten met het doen van aflossingen op de huurachterstand. Eerder heeft [gedaagde] – hoewel er kennelijk door de verhuurder wel een melding is gedaan bij schuldhulpverlening – niet de stap gezet om hulp in te schakelen bij het regelen van zijn financiën. [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat hij nu wel naar schuldhulpverlening wil gaan. Daarmee zet [gedaagde] een stap in de goede richting, maar de enkele toezegging zich daar te gaan melden legt onvoldoende gewicht in de schaal om dan nu een ontbinding en ontruiming niet rechtvaardigen te achten. Ook de door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden brengen hier geen verandering in. Hoe vervelend de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] ook voor hem zijn, deze kunnen niet tot afwijzing van de vordering van PMT leiden. Derhalve zal de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden toegewezen.
2.7
Nu de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt toegewezen op grond van de huurachterstand, komt de kantonrechter niet toe aan de eveneens aan die vordering liggende grondslag dat [gedaagde] overlast veroorzaakt. Deze grondslag kan dan ook onbesproken blijven.
2.8
De door PMT gevorderde ontruimingstermijn van drie dagen na betekening van het vonnis, zal niet zo worden toegewezen. Deze termijn om de woning te verlaten is te kort. In plaats daarvan zal aan [gedaagde] een redelijke en gebruikelijke termijn van veertien dagen worden gegeven om het gehuurde te ontruimen.
Vervaltermijnen en toekomstige huurtermijnen:
2.9
De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag van € 1.201,55 per maand voor nog te vervallen huurpenningen vanaf 1 maart 2023 toe, tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst. De huurtermijnen tot en met februari 2023 zijn al meegenomen in de toe te wijzen huurachterstand.
2.1
De kantonrechter wijst eveneens toe een bedrag van € 1.201,55 per maand als gebruiksvergoeding voor elke maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] vanaf de datum van ontbinding van de huurovereenkomst in gebreke blijven het gehuurde te ontruimen. De wettelijke huurverhoging over de gebruiksvergoeding zal worden afgewezen. Immers, de huurovereenkomst is op dat moment al ontbonden en de wettelijke huurverhoging is enkel toewijsbaar over de bedragen die op grond van de overeenkomst verschuldigd zijn. De gebruiksvergoeding is dan op grond van de wet verschuldigd.
Rente en kosten:
2.11
PMT heeft, gelet op overweging 2.4, ten onrechte een bedrag van € 40,00 aan incassokosten opgeteld bij de huurachterstand. Omdat de wettelijke rente is berekend over een te hoog bedrag aan huurachterstand, zal de wettelijke rente worden toegewezen als in het dictum vermeld.
2.12
Verder vordert PMT een bedrag van € 436,80 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat PMT heeft voldaan aan de vereisten van artikel 6:96 lid 6 BW, gelet op de brieven van 4 januari 2022 en 7 februari 2022. Nu op de zogenaamde veertiendagenbrief van 4 januari 2022 betreffende de huurachterstand tot en met januari 2022 een betaling binnen de gegeven termijn is gevolgd, dient bij de berekening van de incassokosten rekening te worden gehouden met deze betaling. Voorts dient bij de berekening van de buitengerechtelijke incassokosten eveneens rekening te worden gehouden met de op 22 december 2021 in rekening gebrachte incassokosten. Ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bij een vordering van € 1.280,60 (€ 2.406,60 minus de betaling van € 1.086,00 en € 40,00 aan incassokosten) een bedrag van € 232,43 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. Gelet op het voorgaande zal een bedrag van € 232,43 (inclusief btw) als vergoeding van de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
2.13
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van PMT worden vastgesteld op € 1.303,74, bestaande uit € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 660,00 aan gemachtigdensalaris (2 punten à € 330,00 voor de dagvaarding en voor de zitting). Voor de akten van 25 november 2022 en 2 februari 2023 van de zijde van PMT zal geen salaris worden toegekend nu deze geen bijzondere inhoud hebben. Voorts zal de gevorderde btw over het gemachtigdensalaris worden afgewezen. Immers, het gemachtigdesalaris wordt begroot volgens het liquidatietarief. Het gaat in dit tarief niet om een met btw belaste dienst.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woonruimte, staande en gelegen te [adres] ;
3.2
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis met al de zijnen en het zijne te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van PMT te stellen;
3.3
veroordeelt [gedaagde] om aan PMT te betalen:
- een bedrag van € 7.270,53 aan huur tot en met februari 2023 (inclusief buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de in de dagvaarding genoemde openstaande huurtermijnen van een totaalbedrag van € 5.844,55 vanaf de opeisbaarheid van die termijnen tot aan de dag van de algehele voldoening, waarbij bij de berekening van de wettelijke rente rekening moet worden gehouden met de door [gedaagde] gedane betalingen;
  • een bedrag van € 1.201,55 per maand (behoudens wettelijk toegestane huurverhoging) als huur vanaf maart 2023 tot aan de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
  • een bedrag van € 1.201,55 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
3.4
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van PMT tot dit vonnis vastgesteld op € 1.303,74, daarin begrepen een bedrag van € 660,00 als salaris gemachtigde van PMT;
3.5
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.