ECLI:NL:RBZWB:2023:1699

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
10023021 CV EXPL 22-2379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Karsten-Badal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot terugbetaling van geldleningen tussen familieleden wegens onvoldoende bewijs

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2023, vorderde eiseres, de tante van gedaagde, een bedrag van € 9.314,80 van gedaagde, die bij haar had ingewoond. Eiseres stelde dat dit bedrag was geleend in de periode van 2014 tot en met 2018, maar gedaagde betwistte de geldlening en stelde dat de bedragen als schenkingen waren bedoeld. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er sprake was van een geldleningsovereenkomst. De overgelegde bankafschriften gaven geen duidelijkheid over de voorwaarden van de vermeende leningen, en de rechtbank concludeerde dat er geen terugbetalingsverplichting bestond. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, vastgesteld op € 660,00. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral wanneer familiebanden en financiële transacties aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
Zaaknummer: 10023021 CV EXPL 22-2379
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam] , werkzaam bij Advies- en Incassobureau Justice B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. Klootwijk, advocaat te Breda.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis in deze zaak van 26 oktober 2022 met de daarin genoemde processtukken;
de akte overlegging productie van de zijde van gedaagde van 18 januari 2023 met één productie:
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 13 februari 2023;
e rekeningafschriften van de zijde van eiseres, overgelegd ter zitting van 13 februari 2023.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Eiseres is de tante van gedaagde. Tussen partijen bestaat dus een familieband.
2.2
Gedaagde heeft een periode bij eiseres en haar partner ingewoond. De partner van eiseres is reeds overleden.
2.3
Eiseres heeft in de periode 2014 tot en met 2018 via banktransacties diverse bedragen naar gedaagde overgemaakt. Uit door eiseres overgelegde bankafschriften blijken de volgende betalingen aan gedaagde:
Datum:
Omschrijving:
Bedrag:
10 april 2014
zorgverzekering april 2014
€ 300,00
7 mei 2014
mei 2014
€ 300,00
3 juni 2014
juni 2014
€ 300,00
3 juli 2014
juli 2014
€ 300,00
27 juli 2014
augustus 2014
€ 300,00
28 augustus 2014
september 2014
€ 300,00
29 september 2014
oktober 2014
€ 300,00
30 oktober 2014
november 2014
€ 300,00
25 november 2014
december 2014
€ 300,00
5 januari 2015
januari 2015
€ 200,00
30 januari 2015
februari 2015
€ 300,00
6 maart 2015
maart 2015
€ 250,00
30 november 2017
december 2017
€ 800,00
20 december 2017
december 2017
€ 500,00
24 september 2018
Zoals beloofd.
€ 700,00
2.4
In 2019 heeft eiseres aan gedaagde kenbaar gemaakt dat de door eiseres betaalde bedragen terugbetaald moeten worden.

3.Het geschil

3.1
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde tot betaling van € 9.314,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over het niet-betaalde gedeelte van de hoofdsom vanaf 13 juli 2022, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vordering aangevoerd dat zij in de periode van 2015 tot en met 2018 een bedrag van € 9.314,80 aan gedaagde heeft geleend. Zij heeft daartoe een lijst overgelegd waarop de door haar gedane betalingen zijn vermeld. Eiseres stelt dat de overgelegde lijst in 2019 is opgemaakt op verzoek van gedaagde. De lijst en haar inhoud zijn bij gedaagde ook bekend nu daar in 2019 en 2020 uitdrukkelijk over is gesproken, aldus eiseres. Daarbij heeft eiseres ter zitting diverse bankafschriften van verrichte betalingen aan gedaagde in het geding gebracht.
3.3
Gedaagde voert verweer. Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiseres, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eiseres, met veroordeling van eiseres in de kosten van deze procedure.
3.4
Gedaagde betwist dat sprake is van leningen van de bedragen die op de overgelegde lijst staan vermeld. Volgens hem zijn de bedragen niet onderbouwd met betaalbewijzen, zodat aan de lijst geen waarde moet worden gehecht. Bovendien stelt hij de lijst en haar inhoud niet te kennen en betwist hij dat daar ooit eerder over gesproken is. Voorts voert gedaagde aan dat eiseres pas in 2019 aan hem kenbaar heeft gemaakt dat de door eiseres betaalde bedragen terugbetaald moesten worden. Gedaagde voert verder aan dat de bedragen die op de overgelegde lijst staan vermeld aan hem zijn geschonken door eiseres. Daarvoor heeft gedaagde met zijn broer ook klusjes en reparaties aan en in de woning van eiseres verricht. Gelet op het voorgaande betwist gedaagde dat sprake is van een geldleningsovereenkomst en dat hij die € 9.314,80 aan eiseres moet terugbetalen.
In het geval dat de kantonrechter tot het oordeel komt dat wel sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen partijen, dan voert gedaagde aan dat het grootste gedeelte van de vordering van eiseres is verjaard.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Aan de kantonrechter ligt in deze procedure ter beoordeling de vraag of tussen partijen een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. De stelplicht en zo nodig de bewijslast met betrekking tot de overeenkomst van geldlening rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) op eiseres, die zich op de rechtsgevolgen van de overeenkomst beroept.
Leningen zorgverzekering april 2014 tot en met maart 2015 (ad € 3.450,00)
4.2
Eiseres stelt dat zij in de periode van april 2014 tot en met maart 2015 een totaalbedrag van € 3.450,00 aan gedaagde heeft overgemaakt. Deze bedragen waren volgens eiseres leningen aan gedaagde en dienden ter betaling van de zorgverzekering van gedaagde. Om haar stelling te onderbouwen verwijst eiseres naar de bij dagvaarding overgelegde lijst van verrichte betalingen en de in het geding gebrachte bankafschriften.
4.3
Gedaagde heeft ter zitting niet ontkent dat de betalingen door eiseres zijn verricht. De bedragen ter betaling van de zorgverzekering van gedaagde zijn echter aan gedaagde geschonken. Er is dan ook geen sprake van één of meerdere geldleningen. Ook voert gedaagde aan dat een bedrag van ongeveer € 300,00 per maand een buitensporig hoog bedrag is om te betalen aan zorgverzekering. Daarbij geeft gedaagde aan dat zijn zorgverzekering met aanvullende tandartsverzekering circa € 110,00 per maand bedroeg. Bovendien dateren de betalingen uit 2014 en 2015, waardoor sprake is van verjaring.
4.4
De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde bankafschriften enkel valt op te maken dat eiseres een totaalbedrag van € 3.450,00 aan gedaagde heeft overgemaakt. Voorts wordt alleen op het bankafschrift van 10 april 2014 “
zorgverzekering april 2014” vermeld. De overige bankafschriften vermelden alleen een maand en jaartal, zonder nadere omschrijving. Uit deze bankafschriften of andere stukken blijkt niet dat de overhandiging van deze bedragen op basis van een overeenkomst van geldlening plaatsvond of dat partijen hebben afgesproken dat gedaagde deze bedragen aan eiseres moest terugbetalen. Eiseres heeft daarom in het licht van de betwisting door gedaagde onvoldoende haar standpunt onderbouwd dat gedaagde op basis van een geldleningsovereenkomst aan haar een bedrag van € 3.450,00 is verschuldigd.
Leningen 30 november 2017, 20 december 2017 en 24 september 2018 (ad € 2.000,00)
4.5
Eiseres wijst op de door haar overgelegde bankafschriften, waaruit blijkt dat zij op 30 november 2017, 20 december 2017 en 24 september 2018 via banktransacties een totaalbedrag van € 2.000,00 aan gedaagde heeft overgemaakt. Volgens eiseres heeft zij de bedragen als geldlening aan gedaagde overgemaakt. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat deze leningen betrekking hebben op kosten voor reparatie van de auto van gedaagde.
4.6
Ten aanzien van deze leningen betwist gedaagde dat een bedrag van € 2.000,00 terugbetaald moest worden. Bovendien is er geen terugbetalingsverplichting af te leiden uit de bankafschriften. De bedragen zijn door eiseres aan gedaagde geschonken. Dit volgt ook uit het bankafschrift van 24 september 2018 waarbij staat vermeld “
zoals beloofd.”, aldus gedaagde.
4.7
De kantonrechter overweegt dat er geen schriftelijke overeenkomst van geldlening aan de verstrekking van deze bedragen ten grondslag ligt. Zo blijkt uit de bankafschriften weliswaar dat eiseres bedragen aan gedaagde heeft betaald, maar niet dat deze bedragen ook moesten worden terugbetaald, hetgeen wel het geval is bij een overeengekomen geldlening. Gelet op de betwisting door gedaagde heeft eiseres dan ook onvoldoende haar standpunt onderbouwd dat gedaagde aan haar een bedrag van € 2.000,00 is verschuldigd.
Kostenpost Xbox, kleding, diversen en autorijlessen (ad € 3.864,80)
4.8
Eiseres voert aan dat zij voorts nog een totaalbedrag van € 3.864,80 heeft betaald voor een (restantbedrag) Xbox, kleding, rijlessen en diversen. De betalingen zijn deels contant gedaan en deels gepind. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres toegelicht dat onder “
diversen” de aankoop van een bril, rugtas en een spel vallen. Daarnaast heeft eiseres de aanschaf van een paspoort en een bezoek aan de kapper voor gedaagde bekostigd.
4.9
Gedaagde heeft ter zitting aangegeven niet met deze kosten bekend te zijn. Hij erkent dat eiseres kleding voor hem heeft gekocht in de tijd dat hij bij haar woonde omdat hij zelf niet over voldoende kleding beschikte. Het was gedaagde echter niet bekend dat de kosten voor het aanschaffen van kleding door hem terugbetaald diende te worden. Daarnaast heeft gedaagde rond 2010 de rijlessen als verjaardagscadeau van eiseres gekregen, (mede) omdat het hebben van een rijbewijs een grote noodzaak was volgens eiseres. In het geval dat de rijlessen niet gezien kunnen worden als schenking, dan is eveneens dat deel van de vordering verjaard, aldus gedaagde.
4.1
Eiseres heeft ter onderbouwing van deze stelling enkel verwezen naar de bij dagvaarding overgelegde lijst. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de lijst onvoldoende concreet dat eiseres een totaalbedrag van € 3.864,80 ten behoeve van gedaagde heeft betaald. Hoewel de rijlessen en de kosten voor kleding niet door gedaagde zijn betwist, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van een tussen partijen overeengekomen geldlening. Voorts is niet voldoende gespecificeerd waar de kostenpost “
diversen” op toe ziet. Bovendien heeft gedaagde aangegeven niet bekend te zijn met (een restantbedrag voor) de aanschaf van een Xbox. Nu eiseres een deel van de betalingen contant heeft gedaan en een deel heeft gepind, had het op de weg van eiseres gelegen om ook ten aanzien van deze kostenposten bankafschriften te overleggen waaruit is af te leiden dat eiseres (contant) geld heeft opgenomen, althans pinbetalingen heeft verricht. De conclusie van het voorgaande is dat eiseres onvoldoende haar standpunt heeft onderbouwd dat gedaagde op basis van een geldleningsovereenkomst, dan wel op een andere grondslag, een bedrag van € 3.864,80 aan haar moet (terug)betalen.
Conclusie
4.11
Op grond van al hetgeen is overwogen komt de kantonrechter tot de conclusie dat het bestaan van een geldleningsovereenkomst niet is komen vast te staan.
Dit betekent dat gedaagde het totaalbedrag van € 9.314,80 niet hoeft (terug) te betalen. De vordering tot betaling van dat bedrag wordt daarom afgewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente.
4.12
Het voorgaande betekent dat alle overige stellingen en weren over verjaring (van een groot deel) van de vordering geen behandeling behoeven.
Proceskostenveroordeling
4.13
Eiseres is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van gedaagde vastgesteld op een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde, te weten een bedrag van € 660,00 (2 punten voor de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling ad € 330,00). Voor de akte van de zijde van gedaagde van 18 januari 2023 zal geen salaris worden toegekend nu deze geen bijzondere inhoud heeft.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1
wijst de vorderingen van eiseres af;
5.2
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot dit vonnis vastgesteld op € 660,00;
5.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Karsten-Badal en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.