Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 17 januari 2023.
2.De feiten
19.5 Binnen dertig (30) dagen na de einddatum van de overeenkomst, zullen Partijen over en weer aan de andere partij alle noodzakelijke gegevens verstrekken ter zake van de eventuele vergoeding voor de overname door INTO van de klantenportefeuille en Klantdossiers zoals bepaald in de artikelen 17.3 en 19.6, op de einddatum verschuldigd, welke vergoeding binnen veertien (14) dagen na het verstrijken van die dertig (30) dagen termijn zal worden betaald dan wel verrekend.
3.Het geschil
- Voor recht te verklaren dat [verweerder in reconventie] het non-concurrentiebeding uit artikel 20.5 van de Franchiseovereenkomst heeft overtreden;
- [verweerder in reconventie] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete zoals die is opgenomen in artikel 27 van de Franchiseovereenkomst ten bedrage van € 50.000 betreffende het overtreden van het non-concurrentiebeding zoals neergelegd in artikel 20.5 van de Franchiseovereenkomst;
- [verweerder in reconventie] te gebieden het non-concurrentiebeding dat is neergelegd in artikel 20.5 van de Franchiseovereenkomst na te komen en elke betrokkenheid bij concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden, op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete van € 50.000,- per overtreding en € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat een overtreding voortduurt, zoals neergelegd in artikel 27.2 van de Franchiseovereenkomst, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- [verweerder in reconventie] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten ten bedrage van 50% van één punt van het van toepassing zijnde liquidatietarief onder bepaling dat indien de proces- en nakosten niet binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan aan INTO, vanaf de 15e dag de wettelijke rente over de proces- en nakosten verschuldigd zijn.
4.De beoordeling
direct of indirect” op enigerlei wijze werkzaam is voor of belangen heeft in “
een bedrijfwaarvan de activiteiten gelijk, gelijksoortig en/of concurrerend zijn aan de activiteiten van de franchiseorganisatie én waarvan de klanten en/of de leveranciers dezelfde ondernemingen en/of organisaties zijn als de ondernemingen en/of organisaties van de klantenportefeuille van franchisenemer en/of de leveranciers van franchisegever” (onderstreping toegevoegd door de rechtbank).
beëindigd (actief), terwijl de franchiseovereenkomst in deze zaak is
geëindigd (zonder actieve handeling). De rechtbank oordeelt echter dat dit onderscheid gelet op de strekking van het beding kennelijk niet bedoeld is. Dat verweer van [eiser in conventie] slaagt dus niet.
- Niet betwist is dat [eiser in conventie] geen werkzaamheden heeft verricht of zou gaan verrichten op het gebied van telecom. [eiser in conventie] zou zich enkel gaan richten op de energiesector.
- INTO heeft niet gesteld – noch is daarvan gebleken – dat er knowhow is overgedragen. Dat ligt ook niet voor de hand gelet op het feit dat [bedrijf 2] niet lang na het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst met [eiser in conventie] , haar telecomtak heeft afgestoten en zich niet langer is gaan richten op telecom. Ook niet nadat [eiser in conventie] de samenwerking met [bedrijf 2] heeft beëindigd. INTO heeft dus geen schade geleden.
- Op de franchiseovereenkomst tussen [eiser in conventie] en INTO is de Wet Franchise – die per 1 januari 2021 van kracht is geworden – niet van toepassing. Uit deze wet – meer specifiek artikel 7:920 BW – kan desalniettemin worden afgeleid wat als een redelijk non-concurrentiebeding wordt beschouwd. Het beding dat INTO hanteert is – anders dan zij stelt – ruimer dan volgens de nieuwe wet is toegestaan. Zo is het geografisch bereik van artikel 20.5 van de franchiseovereenkomst heel Nederland en gaat het niet enkel om de vraag of de voormalig franchisenemer zelf werkzaamheden verricht die concurrerend zijn, maar of het bedrijf waarvoor hij werkzaam is activiteiten verricht die gelijkwaardig of concurrerend zijn (ook al ziet de functie van de voormalig franchisenemer op iets heel anders).
- Het doel van een non-concurrentiebeding is bescherming van de knowhow van de franchisegever doordat van een dergelijke beding een afschrikkende werking uitgaat. Dat doel is in dit geval bereikt. Volgens [eiser in conventie] is de samenwerking met [bedrijf 2] uiteindelijk nooit van de grond gekomen. Hij heeft, om in zijn inkomen te voorzien, naar eigen zeggen gewerkt als [functie] in [plaats 2] , waarna hij uiteindelijk is gaan werken voor een Belgische vennootschap in de duurzame energiebranche.
Indien de omstandigheden van artikel 19.8 zich voordoen(…). Hieruit lijkt te volgen dat partijen alleen kiezen voor bindend advies als een van de in artikel 19.8 van de franchiseovereenkomst genoemde omstandigheden zich voordoen. Juist over de aanwezigheid van een van deze omstandigheden verschillen partijen van mening. INTO beroept zich op artikel 19.8 onder a van de franchiseovereenkomst en stelt dat de vergoedingen over de laatste 12 maanden substantieel lager waren dan het gemiddelde van 60 maanden. [eiser in conventie] betwist dit. Een inhoudelijke beoordeling is daarom noodzakelijk om te bepalen of de omstandigheid genoemd in artikel 19.8 onder a van de franchiseovereenkomst zich voordoet.
- commissie derde kwartaal 2021
€
8.242,40