ECLI:NL:RBZWB:2023:1705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
402423_T14032023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. De Graaf
  • mr. Van Term
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking over terugverhuizing met minderjarige en omgangsregeling bij eenhoofdig ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018. De man, die samen met de vrouw de ouders van [minderjarige] is, heeft verzocht om herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag en om een verhuisverbod voor de vrouw, die met [minderjarige] naar Zuidwest Frankrijk wilde verhuizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige] en dat de man in het verleden niet structureel betrokken is geweest in het leven van [minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij een veilige gehechtheidsrelatie kan opbouwen met zijn vader, en heeft daarom de vrouw verboden om met [minderjarige] naar Zuidwest Frankrijk te verhuizen. Tevens is de vrouw gelast om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland, met een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat zij dit verbod overtreedt. De rechtbank heeft ook een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en [minderjarige] stapsgewijs recht hebben op omgang met elkaar. De rechtbank heeft de ouders verwezen naar een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA) om de communicatie en samenwerking tussen hen te verbeteren. De beslissing over het herstel van gezamenlijk gezag en een definitieve omgangsregeling is aangehouden tot de resultaten van het zorgtraject bekend zijn.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/402423 / FA RK 22-4646
Datum uitspraak: 14 maart 2023
Beschikking over herstel gezamenlijk ouderlijk gezag, verhuisverbod/terugverhuisgebod, vaststelling zorg-/omgangsregeling en vaststelling informatie- en consultatieregeling
in de zaak van:
[de man],
hierna te noemen: de man,
ingeschreven te [plaats 1] , maar feitelijk verblijvende te [verblijfplaats 1] ,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
ingeschreven te [plaats 2] , maar feitelijk verblijvende in de [verblijfplaats 2] ,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop van deze zaak blijkt uit:
  • het op 17 oktober 2022 ingekomen verzoek, met producties;
  • het op 15 november 2022 ingekomen verweerschrift, met producties;
  • het op 22 februari 2023 ingekomen verweerschrift op zelfstandig verzoek, tevens houdende wijziging/aanvulling verzoek, met aanvullende producties.
1.2
In deze hoofdzaak heeft de man op grond van artikel 223 lid 1 Rv bij wijze van provisionele voorziening verzocht om de vrouw, voor de duur van deze hoofdzaak, te verbieden om met [minderjarige] naar Zuidwest Frankrijk althans naar het buitenland te verhuizen dan wel te gelasten dat de vrouw samen met [minderjarige] dient terug te verhuizen naar de gemeente [plaats 2] dan wel naar Nederland en de vrouw daarbij te verbieden [minderjarige] wederom buiten de Nederlandse landsgrenzen te brengen en om een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging om de beslissing te doen uitvoeren door de deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022 (met het zaaknummer: C/02/402424 / FA RK 22-4647) is voormelde verzochte provisionele voorziening over het verhuisverbod dan wel het terugverhuisgebod afgewezen. Daarnaast is bepaald, bij wijze van provisionele voorziening, totdat in deze hoofdzaak definitief is beslist, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar gedurende het eerste weekend van de maand op zaterdag en op zondag, zonder overnachting, waarbij de omgang de ene keer plaatsvindt in Nederland in de buurt van de woonplaats van de man en de daaropvolgende keer in Frankrijk in de buurt van de woonplaats van de vrouw.
1.3
Op 27 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de verzoeken in de hoofdzaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben in Frankrijk een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie [minderjarige] in dat land is geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Doordat de man [minderjarige] heeft erkend in Frankrijk, hebben partijen destijds op basis van Frans recht van rechtswege het gezamenlijk gezag over [minderjarige] verkregen.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 februari 2021 is bepaald dat het gezag over [minderjarige] vanaf dat moment aan de vrouw alleen toekomt. De vrouw is nu dan ook belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
[minderjarige] verblijft bij de vrouw in de [verblijfplaats 2] .
2.5
De vrouw, de man en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Rechtsmacht en toepasselijk recht

3.1
De rechtbank zal eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken van de ouders. Indien dat het geval is, zal de rechtbank het toepasselijke recht bepalen.
3.2
De verzoeken hebben betrekking op het ouderlijk gezag, het verbieden/gebieden van de vrouw om met [minderjarige] (terug) te verhuizen, het vaststellen van een omgangsregeling dan wel de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling over [minderjarige] . De verzoeken dienen elk afzonderlijk te worden gekwalificeerd als kwesties inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid. Nu deze procedure na 1 augustus 2022 aanhangig is gemaakt, dient de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van de hoofdregel van artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (verder te noemen: Brussel II-ter Verordening). Volgens deze bepaling zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn of haar gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Aangezien deze procedure in oktober 2022 aanhangig is gemaakt en de gewone verblijfplaats van [minderjarige] op dat moment in Nederland was gelegen, hetgeen door beide ouders niet is betwist, is de Nederlandse rechter bevoegd om van deze zaak kennis te nemen.
3.3
Zowel krachtens artikel 15 als artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is in deze zaak Nederlands recht van toepassing.

4.De verzoeken

4.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging/aanvulling daarvan:
partijen (opnieuw) met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten;
voor het geval de rechtbank het verzoek onder a. afwijst, de vrouw te verbieden om met [minderjarige] naar Zuidwest Frankrijk althans naar het buitenland te verhuizen dan wel te gelasten dat de vrouw samen met [minderjarige] dient terug te verhuizen naar de gemeente [plaats 2] althans naar Nederland en de vrouw daarbij te verbieden om [minderjarige] wederom buiten de Nederlandse landsgrenzen te brengen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat de vrouw het verhuisverbod dan wel het terugverhuisgebod negeert, met machtiging om het verhuisverbod dan wel het terugverhuisgebod door de deurwaarder te doen uitvoeren, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
de bij beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022 vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] te wijzigen en een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen, dus om het weekend, van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man verblijft, althans een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
een zorg-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] eens per veertien dagen, dus om het weekend, van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur en de helft van de (school)vakanties bij de man verblijft, althans een
zorg-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde zorg-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] niet nakomt dan wel de uitvoering daarvan frustreert, met machtiging om de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorg-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] door de deurwaarder te doen uitvoeren, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
te bepalen dat de vrouw in het kader van haar informatie- en consultatieverplichting de man eens per maand, uiterlijk op de laatste dag van de maand, per e-mail op de hoogte stelt en raadpleegt over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] , zoals zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten en -voor de toekomst- schoolkeuze en schoolprestaties, onder overlegging door de vrouw van minimaal één recente, goedgelijkende kleurenfoto van [minderjarige] en -voor de toekomst- kopieën van schoolrapporten, althans een informatie- en consultatieregeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde informatie- en consultatieregeling niet nakomt en aldus in gebreke blijft;
kosten rechtens.
4.2
De man voert verweer tegen het hierna onder rechtsoverweging 4.4 te noemen zelfstandige verzoek van de vrouw. De man verzoekt om dit zelfstandige verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
4.3
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en verzoekt om deze verzoeken af te wijzen.
4.4
De vrouw verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, om te bepalen dat de man eenmaal per twee maanden op zaterdag en zondag (zonder overnachting) in de buurt van de [verblijfplaats 2] , omgang met [minderjarige] zal hebben, alsmede dat er iedere week tussen de man en [minderjarige] een videobelmoment zal plaatsvinden, kosten rechtens.
4.5
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de (zelfstandige) verzoeken, worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Op basis van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt - kort samengevat - het volgende.
5.2
[minderjarige] is geboren in Frankrijk. In februari 2019, toen de ouders en [minderjarige] met elkaar in Frankrijk woonden, heeft er een escalatie tussen de ouders plaatsgevonden waarna de vrouw de relatie tussen de ouders heeft beëindigd. De vrouw is toen met [minderjarige] naar Nederland vertrokken. In september 2019 hebben de man en [minderjarige] voor het eerst weer fysieke omgang met elkaar gehad in Frankrijk. Aangezien dat omgangsmoment niet goed is verlopen, heeft de man destijds besloten om tijdelijk afstand te nemen van de vrouw en [minderjarige] . De man is toen naar Spanje vertrokken, waar hij tot april 2022 heeft gewoond. Van september 2019 tot augustus 2022 hebben er, behoudens een fysiek omgangsmoment in december 2021 in Frankrijk, geen fysieke omgangsmomenten tussen de man en [minderjarige] plaatsgevonden.
De man en [minderjarige] hadden na het verbreken van de relatie tussen de ouders aanvankelijk wel wekelijks contact met elkaar via videobellen. Die videobelcontacten verliepen echter stroef. De man heeft hierover aangegeven dat hij moeilijk bij [minderjarige] kon aansluiten, omdat de vrouw hem niet over [minderjarige] informeerde en hij destijds kampte met depressieve klachten. Van maart 2021 tot augustus 2021 heeft er tussen de man en [minderjarige] geen contact via videobellen plaatsgevonden. De man en [minderjarige] hebben daarna eenmaal per maand contact met elkaar gehad via videobellen en vanaf december 2021 eenmaal per twee weken.
5.3
In april 2022 heeft de man zijn leven in Spanje achtergelaten en heeft hij besloten om zich in België te vestigen. De man is eerst naar Engeland gegaan, omdat hij in de veronderstelling was dat hij als Brits staatsburger een verblijfsvergunning en een werkvisum nodig had om zich in België te kunnen vestigen. Voor de periode dat de man tijdelijk in Engeland zou verblijven, zijn partijen, met tussenkomst van de advocaten, overeengekomen dat er vanaf augustus 2022 eenmaal per twee maanden in het eerste weekend van de maand fysieke omgang tussen de man en [minderjarige] zou plaatsvinden in Nederland. Het eerste omgangsmoment heeft onder begeleiding van [naam] plaatsgevonden omdat de vrouw op dat moment niet kon instemmen met onbegeleide omgang. In Engeland werd het de man echter snel duidelijk dat hij recht had op de Nederlandse nationaliteit, waardoor het voor hem gemakkelijker was om zich in Nederland te vestigen. Begin september 2022 is de man vervolgens naar Nederland verhuisd.
5.4
Hoewel de ouders daarna onder leiding van [naam] een eerste mediationgesprek hebben gevoerd, is een mediationtraject niet van de grond gekomen. Van oktober 2022 tot en met december 2022 hebben de man en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen op zaterdag of op zondag van ongeveer 10:00 uur tot 16:00 uur fysieke omgang met elkaar gehad. Nadat de rechtbank bij voormelde beschikking van 6 december 2022, kort samengevat, het verzoek van de man om bij wijze van provisionele voorziening de vrouw voor de duur van deze hoofdprocedure te verbieden om met [minderjarige] naar het zuidwesten van Frankrijk dan wel het buitenland te verhuizen heeft afgewezen, is de vrouw op 3 januari 2023 feitelijk met [minderjarige] vertrokken naar de [naam] . Voorafgaand aan dat vertrek hebben de man en [minderjarige] op 1 januari 2023 voor het laatst fysieke omgang met elkaar gehad. Zowel de omgangsmomenten op 7 januari 2023 en 8 januari 2023 in Nederland als de omgangsmomenten op 4 februari 2023 en 5 februari 2023 in Frankrijk zijn, in strijd met de bij voormelde beschikking van 6 december 2022 bij wijze van provisionele voorziening bepaalde omgangsregeling, niet doorgegaan. De dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, op de verjaardag van [minderjarige] , hebben de man en [minderjarige] pas weer fysieke omgang met elkaar gehad.
5.5
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangegeven dat de (mis)communicatie tussen de ouders over de verhuisplannen van de vrouw kennelijk heeft geleid tot een groot misverstand tussen hen, terwijl [minderjarige] voorspelbaarheid en continuïteit nodig heeft. De ouders staan volgens de Raad momenteel voor een belangrijke ‘kruispuntbeslissing’ die bepalend is voor de verdere invulling van het ouderschap over [minderjarige] , namelijk of beide ouders op structurele en regelmatige basis betrokken zullen zijn in het leven van [minderjarige] of dat de man een ouder op afstand zal zijn. Over die beslissing kan de Raad niet adviseren. De Raad vindt wel dat voorkomen moet worden dat die beslissing zal leiden tot strijd tussen de ouders.
De Raad heeft daarnaast aangegeven dat er naar zijn mening op dit moment onvoldoende basis is om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. De Raad vindt het op dit moment dan ook te risicovol om de man opnieuw samen met de vrouw met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten.
5.6
De rechtbank zal de (zelfstandige) verzoeken van de ouders hierna afzonderlijk per onderwerp behandelen.
Herstel gezamenlijk ouderlijk gezag
5.7
Op grond van artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een beslissing waarbij een ouder ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n BW alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.8
Namens en door de man is ter onderbouwing van zijn verzoek om hem opnieuw samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] , samengevat, aangevoerd dat de rechtbank bij het nemen van de beslissing om het gezamenlijk gezag van de ouders te wijzigen en de vrouw te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag is uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige gegevens. Anders dan de rechtbank bij die beslissing heeft aangenomen, was het volgens de man namelijk niet vrijwel onmogelijk om met hem in contact te komen. De man stelt dat destijds in het verzoekschrift zijn oude e-mailadres stond vermeld, terwijl de vrouw wel degelijk beschikte over de juiste contactgegevens van de man en dat de ouders destijds wekelijks contact met elkaar hadden via de berichtenapp Telegram. De man stelt daarnaast dat er nu sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders opnieuw gezamenlijk met het gezag over hem worden belast.
De man vindt het wel belangrijk dat de ouders zullen werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie. Hij heeft daarom voorgesteld om de ouders te verwijzen naar een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). Naar aanleiding van het advies van de Raad dat er op dit moment nog onvoldoende basis wordt gezien voor gezamenlijk gezag, heeft de man aangegeven dat hij kan instemmen met het aanhouden van de beslissing hierover in afwachting van het verloop en het resultaat van het UHA-traject.
5.9
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangegeven dat zij betwist dat de rechtbank bij voormelde beschikking van 5 februari 2021 is uitgegaan van onjuiste dan wel onvolledige gegevens. De vrouw betwist daarnaast dat het nu in het belang van [minderjarige] is om de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hem te belasten, omdat de man nog steeds een instabiel leven heeft en hij zich onvoorspelbaar, dwingend en soms agressief opstelt. Ook zijn de ouders niet in staat om op een goede wijze met elkaar te communiceren.
De vrouw kan ook instemmen met verwijzing van de ouders naar een zorgtraject in het kader van het UHA.
5.1
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een relevante wijziging van omstandigheden sinds de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] is belast. Gebleken is dat de man momenteel beschikt over een woon/verblijfplaats in Nederland en dat hij voldoende bereikbaar is. Daarmee zijn de omstandigheden die destijds hebben geleid tot wijziging van het gezag nu niet meer aanwezig. De man beschikt inmiddels over de Nederlandse nationaliteit, hij werkt momenteel als verzekeringsadviseur bij zorgverzekeraar CZ en vanaf maart 2023 ook als docent Nederlands bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Nu de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, is de man ontvankelijk in zijn verzoek. De stelling van de man dat de rechtbank bij de beslissing in voormelde zaak van onjuiste dan wel onvolledige gegevens is uitgegaan behoeft dan ook geen bespreking meer.
5.11
De rechtbank overweegt dat niet iedere wijziging van omstandigheden herstel van het gezamenlijk gezag rechtvaardigt. De rechtbank moet namelijk ook beoordelen of gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarige is. De rechtbank acht het, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, op dit moment nog te vroeg om de ouders opnieuw met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat die beslissing op dit moment te risicovol is. De rechtbank vindt dat eerst de onderlinge (ouder)communicatie en de samenwerking tussen de ouders moet verbeteren. Daarnaast is er op dit moment veel gaande in het leven van [minderjarige] . De situatie moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook eerst stabiliseren.
5.12
Zoals de rechtbank hierna verder uiteen zal zetten, zal zij de ouders, met hun instemming, verwijzen voor het volgen van een zorgtraject in het kader van het UHA. In afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, zal de rechtbank de beslissing over het herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag aanhouden tot de hierna te noemen pro forma datum.
Verhuisverbod en terugverhuisgebod
5.13
Namens en door de man is, samengevat, aangevoerd dat de vrouw in beginsel vrij is in de keuze van de woonplaats van [minderjarige] nu zij is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , maar dat zij op basis van richtinggevende jurisprudentie daarbij verplicht is om de ontwikkeling van de banden tussen [minderjarige] en de man te bevorderen. De man stelt dat de vrouw in het afgelopen jaar heeft besloten om een woning en grond te kopen in de [naam] , terwijl zij wist dat de man al langere tijd bezig was om zich dichterbij [minderjarige] te vestigen. De man wil namelijk niets liever dan een volwaardige en liefdevolle vader in het leven van [minderjarige] zijn. De man stelt dat hij zijn voornemen om naar Nederland te verhuizen kort na afloop van het fysieke omgangsmoment in december 2021 aan de vrouw kenbaar heeft gemaakt. Volgens de man heeft de vrouw destijds aangegeven dat zij mogelijk met [minderjarige] zal verhuizen naar Noord-Frankrijk, maar dat zij op dat moment nog geen concrete verhuisplannen had.
De man stelt daarnaast dat voormelde door de rechtbank bij wijze van provisionele voorziening bepaalde voorlopige omgangsregeling in de afgelopen maanden onuitvoerbaar is gebleken. De man heeft namelijk onvoldoende (financiële) mogelijkheden om tweemaandelijks voor twee dagen naar de [naam] te reizen en daar te overnachten.
Nu de vrouw in het afgelopen jaar toch een woning en grond in de [naam] heeft aangekocht zonder enig overleg met de man en het in de situatie dat de vrouw en [minderjarige] in de [naam] wonen niet mogelijk is om regelmatig en structureel fysiek contact tussen de man en [minderjarige] te bewerkstelligen, is de vrouw naar de mening van de man bovengenoemde verplichting om de band tussen de man en [minderjarige] te bevorderen niet nagekomen.
De man verzoekt daarom om de vrouw te verbieden om met [minderjarige] naar het zuidwesten van Frankrijk te verhuizen dan wel haar te gebieden om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats 2] , althans naar Nederland.
De man heeft ten slotte aangegeven dat hij de verhuisplannen van de vrouw niet geheel wil blokkeren. Hij vindt het bovenal van belang dat de omgang tussen hem en [minderjarige] in de komende jaren gewaarborgd is en dat [minderjarige] , met andere kinderen, naar een gewone basisschool kan gaan.
5.14
Namens en door de vrouw is afwijzing van het verzoek tot verhuisverbod dan wel terugverhuisgebod bepleit. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de man te allen tijde op de hoogte was van de plannen van de vrouw om met [minderjarige] terug te verhuizen naar Frankrijk. De vrouw stelt dat zij in februari 2019, na de escalatie tussen de ouders, genoodzaakt was om met [minderjarige] vanuit Frankrijk naar Nederland te vertrekken. Het verblijf in Nederland is altijd tijdelijk geweest. De vrouw heeft altijd de bedoeling gehad om met [minderjarige] terug te verhuizen naar Frankrijk. Na de beschikking van 5 februari 2021, waarbij het gezamenlijk gezag van de ouders is beëindigd, is er volgens de vrouw een last van haar schouders afgevallen. De vrouw heeft zich vervolgens gericht op het met [minderjarige] terugkeren naar Frankrijk en het vinden van een plek in de natuur. Vanaf de zomer van 2021 heeft zij hiernaar gezocht in verschillende regio’s in Frankrijk. De vrouw stelt dat zij begin 2022 aan de man kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens was om met [minderjarige] terug te verhuizen naar Frankrijk en dat de man toen heeft aangegeven dat hij voornemens was om naar België of de Vogezen (in het noordoosten van Frankrijk) te gaan. In mei 2022 heeft de vrouw de woning met grond in de [naam] bezichtigd en heeft zij een bod gedaan. Dat bod is in augustus 2022 geaccepteerd, waarna de vrouw eerst een tijdelijk koopcontract en in oktober 2022 het definitieve koopcontract heeft ondertekend. Dat de man zich in Nederland wilde vestigen wist de vrouw naar eigen zeggen pas in augustus 2022.
De vrouw stelt daarnaast dat zij altijd rekening heeft gehouden met de belangen van de man, maar ook dat zij haar leven met [minderjarige] verder wil vormgeven zonder zich te laten leiden door de beslissingen van de man die langere tijd niet structureel in het leven van [minderjarige] aanwezig was. De vrouw betwist bovendien dat de man zich nu definitief in Nederland heeft gevestigd. De man zegt namelijk wel vaker dingen die hij vervolgens niet nakomt.
Nadat de rechtbank de vrouw bij voormelde beschikking van 6 december 2022 niet heeft verboden om naar Zuidwest-Frankrijk dan wel het buitenland te verhuizen, zijn de vrouw en [minderjarige] op 3 januari 2023 feitelijk naar de [naam] vertrokken.
De vrouw en [minderjarige] staan momenteel in de Basisregistratie Personen (BRP) nog ingeschreven op het adres van de vrouw in [plaats 2] , omdat de overdracht van de woning en de grond in de [naam] onder meer in afwachting van stukken van de architect en verkrijging van de benodigde vergunningen, nog niet is afgerond.
Vanwege onder meer de feestdagen is de vrouw pas begin januari 2023 met [minderjarige] naar Frankrijk vertrokken en niet, zoals zij eerder heeft aangegeven, eind december 2022. Vanwege het uitstellen van hun vertrek is het eerste voorlopige omgangsmoment in januari 2023, zoals de rechtbank bij voormelde beschikking van 6 december 2022 heeft bepaald, niet doorgegaan. De vrouw heeft dit echter gecompenseerd doordat zij de omgangsregeling waar partijen tot dat moment uitvoering aan gaven tot het moment van het vertrek heeft voortgezet. De vrouw verblijft momenteel tijdelijk met [minderjarige] in een appartement van vrienden in de [naam] waar zij tot juni 2023 kunnen verblijven. Daarna komen de vrouw en [minderjarige] voor de zomervakantie een paar weken naar Nederland. Indien de vergunningen in de zomer van 2023 rond zijn en de koop is afgerond, dan wil zij een tijdelijk onderkomen neerzetten op het eigen terrein. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal de vrouw moeten bekijken waar [minderjarige] en zij dan terecht kunnen. Waarschijnlijk kan zij dan weer gebruik maken van hetzelfde appartement.
5.15
De rechtbank overweegt als volgt. Bij beschikking van deze rechtbank van 5 februari 2021 is het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd. Dat betekent dat de vrouw sindsdien zelfstandig bevoegd is om gezagszaken voor [minderjarige] te regelen en gezagsbeslissingen over hem te nemen. Daarbij is de vrouw ook gerechtigd om de woonplaats van [minderjarige] te bepalen.
Uit richtinggevende jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1513) volgt echter dat bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken indien deze ouder niet voldoet aan de verplichting om omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (art. 1:247 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de rechter in zodanig geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om met het kind te verhuizen, dan wel een bevel aan deze ouder om met het kind terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
5.16
De rechtbank overweegt dat de man en [minderjarige] op basis van de beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022 voorlopig maandelijks gerechtigd zijn tot het hebben van fysieke omgang met elkaar. Inmiddels is gebleken dat deze regeling voor beide ouders onuitvoerbaar is. Het eerste omgangsmoment dat begin januari 2023 in Nederland zou plaatsvinden is niet doorgegaan omdat de vrouw kort daarvoor met [minderjarige] naar de [naam] is vertrokken. Het tweede omgangsweekend, dat in februari 2023 in de [naam] zou plaatsvinden, is niet doorgegaan omdat de man onvoldoende (financiële en praktische) mogelijkheden heeft om tweemaandelijks naar de [naam] te reizen en daar te overnachten. De vrouw heeft aangegeven dat het voor haar vanwege gezondheidsredenen en het feit dat [minderjarige] doordeweeks naar school moet, niet mogelijk is om tweemaandelijks met [minderjarige] in haar busje naar Nederland te rijden. Volgens haar is het hoogst haalbare dat de man en [minderjarige] slechts een aantal keer per jaar in de vakanties omgang met elkaar hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [minderjarige] dat beide ouders op structurele en regelmatige basis betrokken zijn in zijn leven. Daarbij vindt de rechtbank het, met het oog op de leeftijdsfase waarin [minderjarige] zich momenteel bevindt, van groot belang dat [minderjarige] een veilige gehechtheidsrelatie kan opbouwen met zijn vader. De rechtbank stelt echter vast dat voormeld belang van [minderjarige] niet kan worden gediend wanneer zijn ouders zover van elkaar vandaan wonen (Nederland - [naam] ). Daarbij speelt niet alleen de afstand een rol, maar ook dat gebleken is dat er geen passend alternatief is op basis waarvan die veilige gehechtheidsrelatie kan worden opgebouwd.
Voor beantwoording van de vraag hoe dit belang van [minderjarige] het beste gewaarborgd kan worden, heeft de rechtbank het volgende bij haar afweging betrokken. [minderjarige] is weliswaar in Frankrijk geboren, maar woont sinds het verbreken van de relatie tussen zijn ouders sinds 2019 met zijn moeder in Nederland. De vrouw heeft aangegeven dat haar verblijf in Nederland tijdelijk zou zijn. De rechtbank constateert echter dat zij altijd in Nederland ingeschreven heeft gestaan, dat zij [minderjarige] in 2018 ook in Nederland ingeschreven heeft en dat zij samen in ieder geval sinds 2019 in Nederland woonachtig zijn. De vrouw heeft ook al die tijd inkomsten gehad in Nederland (uitkering, kinderbijslag, toeslagen) en ontvangt die nog steeds. De vrouw en [minderjarige] hebben bovendien in Nederland een voor hen belangrijk netwerk. Voorts heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij in Nederland een vrijstelling heeft aangevraagd voor de Leerplichtwet, op welke aanvraag nog niet zou zijn beslist. Inmiddels heeft de man ook een binding met Nederland doordat hij hier verblijft en ook inkomsten uit arbeid in Nederland heeft.
De rechtbank is van oordeel dat gezien voornoemde feiten en omstandigheden de zo noodzakelijke band tussen de man en [minderjarige] het beste in Nederland tot stand kan worden gebracht. Dit betekent niet dat de rechtbank van oordeel is dat het voor [minderjarige] niet mogelijk is om op enig moment naar elders te verhuizen, maar wel dat voornoemde omstandigheden en een feitelijk verblijf in Nederland van [minderjarige] en de man op dit moment de beste garantie vormen dat de man en [minderjarige] een goede relatie met elkaar kunnen opbouwen. Dit is ook noodzakelijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] .
Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit voor de vrouw heel moeilijk is, omdat zij haar plannen graag verder wil uitvoeren en de man tot nu toe geen grote rol in het leven van [minderjarige] heeft gespeeld, prevaleert op dit moment het belang van [minderjarige] om die band met zijn vader op te kunnen bouwen. Gelet op de leeftijd van [minderjarige] en de korte tijd die de man per saldo is betrokken geweest in leven van [minderjarige] , is het niet in het belang van [minderjarige] om dat proces nog langer uit te stellen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen in die zin dat zij de vrouw zal verbieden om met [minderjarige] naar Zuidwest Frankrijk althans naar het buitenland te verhuizen. Voor het geval de vrouw zich op het standpunt stelt dat zij al met [minderjarige] is verhuisd, zal de rechtbank haar gelasten om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar de gemeente [plaats 2] althans naar Nederland. De rechtbank zal het verzoek van de man voor zover het ziet op het verbieden van de vrouw om [minderjarige] wederom buiten de Nederlandse landsgrenzen te brengen afwijzen, omdat dat verbod zeer algemeen en verstrekkend is en de noodzaak daarvan niet is onderbouwd.
5.17
Om de vrouw te bewegen tot nakoming van voormeld verhuisverbod dan wel terugverhuisgebod, ziet de rechtbank aanleiding om de vrouw te veroordelen tot nakoming daarvan op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat de vrouw niet aan voormeld verhuisverbod dan wel terugverhuisgebod voldoet, met een maximum van € 25.000,00. Het verzoek van de man om het verhuisverbod dan wel het terugverhuisgebod zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie te doen uitvoeren, zal de rechtbank afwijzen, omdat de noodzaak daarvan onvoldoende is onderbouwd en een dergelijke machtiging in beginsel niet in het belang van [minderjarige] wordt geacht.
Vaststelling voorlopige omgangsregeling
5.18
Uit artikel 1:377a lid 1 BW volgt dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
5.19
In de situatie dat [minderjarige] bij de vrouw in [plaats 2] woont, [minderjarige] daar (in de buurt) onderwijs volgt en de man in [verblijfplaats 1] verblijft, acht de rechtbank een omgangsregeling op basis waarvan de man en [minderjarige] (voorlopig) tweewekelijks in het weekend omgang met elkaar hebben momenteel het meest in het belang van [minderjarige] . De rechtbank ziet wel aanleiding om een stapsgewijs opbouwende omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar:
  • met ingang van 22 april 2023:iedere week op zaterdag, van 10:00 uur tot 18:00 uur;
  • met ingang van 20 mei 2023:iedere week op zaterdag, van 10:00 uur tot 18:00 uur en tweemaal op zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
  • met ingang van 17 juni 2023:eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur (met overnachting).
Bij de vaststelling van de ingangsdatum van de voorlopige regeling heeft de rechtbank rekening gehouden met de start van de meivakantie in Nederland, zodat [minderjarige] na die vakantie voor het eerst naar school kan gaan voor zover er geen sprake is van een vrijstelling. Het geeft de vrouw bovendien de gelegenheid om een aantal zaken te regelen die verband houden met het zich niet permanent gaan vestigen in de [naam] . Dit betekent dat de dwangsom die zal worden verbonden aan het verhuisverbod/terugverhuisgebod ook pas op zijn vroegst kan worden verbeurd indien de vrouw met [minderjarige] na 21 april 2023 niet (wederom) feitelijk woonplaats heeft in [plaats 2] , althans in Nederland.
Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn om tot 22 april 2023 minimaal een keer per week videobelmomenten met elkaar te hebben. Vanaf 22 april 2023 zullen partijen in overleg videobelmomenten vaststellen, minimaal een keer in de week dat er geen fysiek contact zal plaatsvinden, waarbij partijen rekening houden met de behoefte van [minderjarige] .
5.2
De rechtbank zal die omgangsregeling als voorlopige regeling vaststellen, omdat de ouders, zoals de rechtbank hierna verder uiteen zal zetten, in de komende periode een zorgtraject zullen doorlopen in het kader van het UHA waarbij zij onder meer zullen trachten om in onderling overleg tot een definitieve omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] te komen alsmede de verdeling van de vakanties en de feestdagen. De rechtbank benadrukt dat de voorlopige omgangsregeling een minimumregeling betreft en dat de ouders hier te allen tijde, al dan niet in het kader van het UHA-zorgtraject, in goed onderling overleg afwijkende en/of aanvullende afspraken over kunnen maken. Het verzoek van de man om een definitieve omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, alsmede het verzoek om daaraan een dwangsom te verbinden, zal worden aangehouden in afwachting van het verloop en het resultaat van het UHA-traject.
5.21
De rechtbank zal de bij beschikking van 6 december 2022 bepaalde voorlopige omgangsregeling wijzigen in die zin dat de (nieuwe) voorlopige regeling komt te luiden zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.19 is weergegeven.
5.22
Het zelfstandige verzoek van de vrouw om een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen in de situatie dat de vrouw en [minderjarige] in de [naam] wonen zal de rechtbank afwijzen, omdat die situatie niet (meer) aan de orde is.
Vaststelling informatie- en consultatieregeling
5.23
Ingevolge artikel 1:377b, eerste lid BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen, zo nodig door tussenkomst van derden, over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
5.24
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij de man altijd heeft geïnformeerd en geconsulteerd over [minderjarige] zijn welzijn, met verstrekking van meerdere goedgelijkende foto’s van [minderjarige] , en dat zij dat zal blijven doen. Zij heeft er geen bezwaar tegen dat het verzoek van de man zal worden toegewezen.
5.25
Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man om een informatie en -consultatieregeling vast te stellen dienovereenkomstig op onderstaande wijze toewijzen. Gelet op de overeenstemming tussen de ouders over de informatie- en consultatieregeling, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarbij een dwangsom op te leggen of om een machtiging te verlenen om die regeling ten uitvoer te leggen door een deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm. Het daartoe strekkende verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.26
De rechtbank zal, gelet op de aard daarvan, de beslissingen over het verhuisverbod en het terugverhuisgebod, de voorlopige omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dat betekent dat deze beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen (één of meerdere van) die beslissingen.
Verwijzing naar zorg in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA)
5.27
De rechtbank zal de ouders verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost voor het volgen van een zorgtraject in het kader van het UHA. De verwijzing heeft op 1 maart 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat de ouders met de doorverwijzing en de daarbij behorende voorwaarden hebben ingestemd.
5.28
Met de inzet van het UHA-zorgtraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
  • het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
Meer specifiek zullen de ouders tijdens het UHA-zorgtraject werken aan het verbeteren van de onderlinge (ouder)communicatie en samenwerking. De ouders zullen daarbij trachten om overeenstemming te bereiken over de definitieve omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] alsmede over de verdeling van de vakanties en de feestdagen. De rechtbank heeft de resultaten vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is als bijlage bij deze beschikking gevoegd.
5.29
Na afloop van het UHA-zorgtraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/de toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
5.3
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling van het verzoek nodig is. De advocaten dienen in hun reactie kenbaar te maken wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in deze procedure nog voorliggende verzoeken van de man.
5.31
Als de hulp niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan verzoekt de rechtbank het loket om de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of een interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is om een onderzoek of een interventie te starten.
5.32
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, dan stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om zich over dit advies en over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure uit te laten.
5.33
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad om dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Is het in het belang van [minderjarige] om de man opnieuw samen met de vrouw met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten?
  • Welke zorg-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
5.34
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet positief wordt afgesloten en de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.35
Na een onderzoek of een interventie van de Raad, stelt de rechtbank de ouders (via hun advocaten) in de gelegenheid om op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure.
5.36
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacyaspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacygegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
5.37
Omdat de ouders in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het UHA-zorgtraject, beslist de rechtbank op dit moment niet over de verzoeken tot herstel van het gezamenlijk gezag en vaststelling van een definitieve omgangsregeling, maar houdt zij de beslissing daarover aan voor de duur van negen maanden, tot de hierna genoemde pro forma datum. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/de toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan, dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door waarop de (eind)rapportage van de zorgaanbieder uiterlijk bij de rechtbank moet worden ingediend.
5.38
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verbiedt de vrouw om met de [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] naar Zuidwest Frankrijk althans naar het buitenland te verhuizen dan wel gelast de vrouw om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar de gemeente [plaats 2] althans naar Nederland, waarbij heeft te gelden dat de vrouw met [minderjarige] uiterlijk op 21 april 2023 (wederom) feitelijk woonplaats heeft in [plaats 2] althans in Nederland, op straffe van verbeurte van een door de vrouw aan de man te betalen dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat de vrouw dit verbod overtreedt dan wel zij dit gebod niet nakomt, met een maximum van € 25.000,00;
6.2
bepaalt dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar volgens het navolgende stapsgewijs opbouwende schema:
  • met ingang van 22 april 2023:iedere week op zaterdag, van 10:00 uur tot 18:00 uur;
  • met ingang van 20 mei 2023:iedere week op zaterdag, van 10:00 uur tot 18:00 uur en tweemaal op zondag van 10:00 uur tot 18:00 uur;
  • met ingang van 17 juni 2023:eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur (met overnachting).
Daarnaast zijn de man en [minderjarige] (voorlopig) gerechtigd om tot 22 april 2023 minimaal een keer per week videobelmomenten met elkaar te hebben. Vanaf 22 april 2023 zullen partijen in overleg videobelmomenten vaststellen, minimaal een keer in de week dat er geen fysiek contact zal plaatsvinden, waarbij partijen rekening houden met de behoefte van [minderjarige] ;
6.3
bepaalt dat de vrouw in het kader van haar informatie- en consultatieverplichting de man eens per maand, uiterlijk op de laatste dag van de maand, per e-mail informeert en consulteert over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] , zoals zijn gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten en -voor de toekomst- schoolkeuze en schoolprestaties, onder overlegging door de vrouw van minimaal één recente, goedgelijkende kleurenfoto van [minderjarige] en -voor de toekomst- kopieën van schoolrapporten;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
verwijst de ouders en [minderjarige] voor een zorgtraject ten behoeve van de hierboven onder rechtsoverweging 5.28 genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket zal de ouders en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
6.6
verzoekt het loket om uiterlijk op
dinsdag 12 december 2023 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject bij de rechtbank in te dienen;
6.7
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, om de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
6.8
verzoekt de Raad om binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet om een onderzoek of een interventie te starten;
6.9
verzoekt de Raad, wanneer het zorgtraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 5.33 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
6.1
verzoekt de Raad om zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
6.11
houdt de verzoeken van de man betreffende het gezag en een definitieve omgangsregeling aan in afwachting van het bericht van de Raad naar aanleiding van de resultaten van het UHA-traject (overweging 6.8) tot
dinsdag 2 januari 2024 PRO FORMA;
6.12
wijst de verzoeken van de man voor het overige af;
6.13
wijst het verzoek van de vrouw af;
6.14
behoudt zich voor het overige iedere verdere beslissing betreffende de aangehouden verzoeken voor.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023 door
mr. Pellikaan, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Van Term, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.