ECLI:NL:RBZWB:2023:1732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/02/403086 / FA RK 22-4976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Merbel
  • A. Holierhoek
  • J. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige en benoeming van een voogd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die sinds haar eerste levensjaar bij de pleegmoeder verblijft, ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de situatie bij de moeder. De moeder heeft weliswaar ingestemd met de voortzetting van de plaatsing bij de pleegmoeder, maar is niet in staat gebleken om de nodige emotionele toestemming te geven voor het verblijf van de minderjarige bij de pleegmoeder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is voor het welzijn van de minderjarige.

De rechtbank heeft ook de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland benoemd tot voogdes over de minderjarige, om de continuïteit van zorg en begeleiding te waarborgen. De rechtbank heeft benadrukt dat de moeder altijd de moeder van de minderjarige zal blijven, ook na de beëindiging van het gezag. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de wijziging in de gezagssituatie direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/403086 / FA RK 22-4976
Datum uitspraak: 1 maart 2023
Beschikking van de rechtbank over gezagsbeëindiging
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats 1],
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Middelburg.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 7 november 2022 van de Raad ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijgevoegde stukken;
- het op 8 november 2022 ontvangen, op schrift gestelde, verweer van de moeder;
- het op 19 januari 2023 van mr. Kapteijn ontvangen F9-formulier met bijlage;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 24 januari 2023 door mr. Kapteijn overgelegde pleitnota.
1.2
Op 24 januari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kapteijn;
- de pleegmoeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI.
[minderjarige] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om haar mening kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
Bij beschikking van 10 november 2008 is [minderjarige] met ingang van die datum onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor de laatste keer tot 10 mei 2014.
2.3
Bij beschikking van 28 december 2020 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld, met ingang van 28 december 2020. De kinderrechter heeft bij die beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 28 december 2020. Genoemde maatregelen zijn steeds verlengd, voor de laatste keer tot 28 december 2023.
2.4
[minderjarige] verblijft sinds mei 2009 bij de pleegmoeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen en adviseert de GI tot voogdes over [minderjarige] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1
Volgens de Raad groeit [minderjarige] zodanig op dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en is de moeder niet in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. [minderjarige] is nu 14 jaar oud en woont sinds haar eerste levensjaar bij de pleegmoeder. Een terugplaatsing bij de moeder is niet gelukt vanwege terugkerende zorgen over de opvoedingsomgeving bij de moeder. [minderjarige] ervaart stress en onrust vanwege de onzekerheid over haar toekomstperspectief. Ze is bang dat ze weer bij de moeder moet gaan wonen en dat weerhoudt haar ervan om een structureel contact met de moeder te onderhouden. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij verder kan opgroeien bij de pleegmoeder die haar de nodige stabiliteit geeft en een opvoedingsomgeving biedt die tegemoet komt aan de behoeften van [minderjarige] . Bij behoud van het gezag van de moeder en voortzetting van de plaatsing bij de pleegmoeder in het vrijwillig kader zullen genoemde angst en onrust bij [minderjarige] blijven bestaan. [minderjarige] heeft het nodig dat alle onduidelijkheid over haar perspectief weggenomen wordt. De moeder stemt namelijk weliswaar in met voortzetting van de plaatsing bij de pleegmoeder en verleent nu wel de nodige medewerking als er zaken geregeld moeten worden voor [minderjarige] , maar is niet in staat gebleken [minderjarige] de nodige emotionele toestemming te geven om bij de pleegmoeder op te groeien. Bovendien is de samenwerking met de hulpverlening in het verleden onder spanning komen te staan bij het wegvallen van het gedwongen kader. Ook ontbreekt ieder contact tussen de moeder en de pleegmoeder. Gelet op het voorgaande vindt de Raad de beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Dit neemt niet weg dat de rol van de moeder erg belangrijk blijft en dat zij betrokken dient te blijven, aldus de Raad. De Raad juicht het dan ook toe dat [minderjarige] weer contact heeft met de moeder en stelt zich op het standpunt dat de GI moet blijven werken aan voortzetting van dat contact, alsook aan het herstellen van het contact tussen de moeder en de pleegmoeder.
4.2
De moeder is van mening dat een gezagsbeëindiging een te verstrekkende maatregel is. Zij vindt dat de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder na het verstrijken van de looptijd van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in december 2023 in het vrijwillig kader kan worden voortgezet. De moeder stemt immers, ondanks dat het voor haar af en toe best slikken is, in met het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder en is duurzaam bereid om [minderjarige] bij de pleegmoeder te laten opgroeien, zodat [minderjarige] voldoende duidelijkheid heeft over haar toekomstperspectief. Bovendien heeft de moeder een positieve ontwikkeling doorgemaakt waardoor zij goed in staat is om beslissingen in het belang van [minderjarige] te nemen. Zij verleent ook haar medewerking aan beslissingen die voor [minderjarige] genomen moeten worden. Zo heeft zij onlangs nog toestemming gegeven voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige] . Een gezagsbeëindiging is te meer te verstrekkend nu de moeder weer een goed contact heeft met [minderjarige] . De moeder stelt dat de resterende duur van de ondertoezichtstelling door de GI gebruikt dient te worden om het contact tussen haar en de pleegmoeder te herstellen. De moeder staat hiervoor open.
4.3
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat het goed gaat met [minderjarige] . [minderjarige] wil erg graag verder bij de pleegmoeder opgroeien. De pleegmoeder geeft aan dat haar relatie met de moeder ernstig is verstoord omdat zij veelvuldig verwijten van de moeder heeft ontvangen en door haar is beledigd. De pleegmoeder staat daardoor niet open voor contact met de moeder. Een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] op vrijwillige basis is volgens de pleegmoeder dan ook geen optie. De pleegmoeder vindt de betrokkenheid van de GI onmisbaar en vindt dat het aan de GI is om de nodige beslissingen te nemen over [minderjarige] . Op die manier kunnen conflicten tussen de pleegmoeder en de moeder worden voorkomen. Dit is in het belang van [minderjarige] omdat zij last heeft van dergelijke conflicten. De pleegmoeder ondersteunt [minderjarige] in het contact tussen haar en de moeder en vindt dat dat contact gecontinueerd moet worden, maar ook daarvoor vindt zij de betrokkenheid van de GI als begeleider en coördinator nodig.
4.4
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De GI bevestigt dat het goed gaat met [minderjarige] bij de pleegmoeder. Op dit moment is er weer contact tussen de moeder en [minderjarige] . Dit contact wordt door de GI begeleid om misverstanden tussen de moeder en [minderjarige] en daarmee opnieuw verbreking van dat contact, te voorkomen. Er is een patroon zichtbaar waarbij [minderjarige] het contact met de moeder initieert en vervolgens ook weer afhoudt als zij ervaart dat de moeder zich negatief uitlaat over de pleegmoeder. Het lukt de moeder, hoewel zij wel zegt in te stemmen met het opgroeien van [minderjarige] bij de pleegmoeder, onvoldoende om [minderjarige] duurzaam de nodige emotionele toestemming te geven voor het verblijf bij de pleegmoeder en dat geeft [minderjarige] stress en onzekerheid. Om die reden is blijvende betrokkenheid van de GI bij de plaatsing van [minderjarige] in het belang van [minderjarige] . De huidige maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn daarbij niet passend meer, omdat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegmoeder is bepaald en er niet meer gewerkt wordt aan een terug thuisplaatsing bij de moeder. De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden. Ook de GI geeft aan dat er ook na een beëindiging van het gezag van de moeder zal worden ingezet op een fijn en blijvend contact tussen de moeder en [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.3
[minderjarige] , inmiddels 14 jaar oud, verblijft al sinds haar eerste levensjaar bij de pleegmoeder. Uit het overgelegde rapport van de Raad is gebleken dat het de bedoeling was dat [minderjarige] na afronding van de basisschool weer bij de moeder zou gaan wonen. Dat is echter niet gebeurd omdat [minderjarige] in 2019 zorgen heeft geuit over de opvoedingsomgeving bij de moeder en zich niet veilig voelde bij haar. [minderjarige] heeft zich toen door de moeder niet begrepen gevoeld in haar zorgen en heeft daarop het contact met de moeder verbroken. Het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder is vervolgens gecontinueerd in het gedwongen kader en tot oktober 2021 is er geen contact geweest tussen [minderjarige] en de moeder. [minderjarige] ervaart sinds 2019 veel stress en onzekerheid over haar perspectief. Zij heeft de uitdrukkelijke wens om bij de pleegmoeder op te groeien maar is vanwege uitspraken en handelen van de moeder bang dat zij toch bij de moeder zal moeten gaan wonen. In april 2020 heeft de moeder onverwachts voor de deur van de pleegmoeder gestaan om [minderjarige] mee te nemen wat voor [minderjarige] erg traumatisch is geweest. Zij heeft zich hierdoor, vanwege haar angstklachten en vanwege daaruit voortkomende concentratieproblemen, zelfs onder behandeling moeten stellen. [minderjarige] heeft, om zich volledig te kunnen richten op haar eigen ontwikkelingstaken, dringend behoefte aan volledige duidelijkheid over waar zij verder zal opgroeien.
Uit het rapport van de Raad en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat de pleegmoeder goed kan aansluiten bij [minderjarige] . [minderjarige] voelt zich fijn bij de pleegmoeder en ze krijgt daar de structuur en duidelijkheid die ze nodig heeft. De moeder is echter wisselend gebleken in de acceptatie van het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder en heeft ook in het recente verleden laten zien geen volledige emotionele toestemming te kunnen geven voor dat verblijf. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat de moeder aan [minderjarige] uitdraagt dat ze vindt dat de pleegmoeder slecht is voor [minderjarige] en dat zij vaker negatief over de pleegmoeder praat. Ook blijkt uit het onderzoek dat de moeder regelmatig tegen [minderjarige] heeft gezegd dat ze het liefste wil dat zij weer bij haar komt wonen. [minderjarige] ervaart daardoor niet de voor haar zo nodige duidelijkheid over waar zij verder zal opgroeien en dit leidt tot genoemde spanning, angst en onzekerheid bij [minderjarige] . Die gevoelens zijn door het perspectiefbesluit van de GI van april 2021 niet in voldoende mate weggenomen. Uit het voorgaande volgt dat voldaan is aan het bepaalde in artikel 1:266 lid 1 aanhef en onder a BW.
5.4
Genoemd artikel laat niettemin ruimte (‘kan het gezag van een ouder beëindigen’) om het verzoek van de Raad om beëindiging van het gezag af te wijzen. Daarvoor ziet de rechtbank echter geen aanleiding. De rechtbank volgt de moeder namelijk niet in haar standpunt dat de plaatsing van [minderjarige] na het verstrijken van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing op vrijwillige basis en met behoud van moeders gezag kan worden voortgezet. Immers, daarvoor is nodig dat de moeder onvoorwaardelijk (emotionele) toestemming aan [minderjarige] geeft voor het verblijf bij de pleegmoeder én dat er een goede communicatie en samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder is. Die onvoorwaardelijke toestemming is er, zoals al hiervoor onder rechtsoverweging 5.3 is overwogen niet. Genoemde goede communicatie is er óók niet. De pleegmoeder en de moeder hebben weliswaar lange tijd een prima verstandhouding gehad, maar sinds 2 à 3 jaar hebben zij geen contact meer met elkaar omdat de pleegmoeder zich door de moeder geschoffeerd voelt. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt dat zowel de moeder als de pleegmoeder erg betrokken zijn bij [minderjarige] . Zo houden zij zich beiden op dit moment bezig met de door [minderjarige] geuite wens om van school te wisselen. Het contact daarover verloopt, bij gebrek aan contact tussen hen beiden, via [minderjarige] en dat is niet in haar belang. Zij lijkt de moeder en de pleegmoeder op momenten wat tegen elkaar uit te spelen. [minderjarige] zal bij voortzetting van de plaatsing in een vrijwillig kader vanwege het gebrek aan samenwerking en overleg verder klem raken in haar loyaliteiten tussen de pleegmoeder en de moeder. De rechtbank vindt het niet in het belang van [minderjarige] om, zoals de advocaat van de moeder heeft geopperd, de resterende tijd van de ondertoezichtstelling te gebruiken om het contact tussen de moeder en de pleegmoeder te herstellen om vervolgens de plaatsing in een vrijwillig kader te continueren. Dit komt immers niet tegemoet aan de eerder vastgestelde dringende behoefte van [minderjarige] aan duidelijkheid over haar perspectief. Bovendien heeft de rechtbank twijfels bij de intrinsieke motivatie van de moeder tot contactherstel. De moeder heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling erkenning gegeven aan de pleegmoeder dat zij op momenten wat te fel naar haar heeft gereageerd en heeft aangegeven open te staan voor dat contactherstel, maar zij heeft daar echter nooit enig initiatief in getoond en heeft ook nooit aan de GI kenbaar gemaakt daarvoor open te staan. Tenslotte is voortzetting van het vrijwillig kader niet in het belang van [minderjarige] omdat er een regievoerende derde nodig is om de contacten tussen [minderjarige] en de moeder te begeleiden.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van [minderjarige] niet meer in twijfel kan en mag worden getrokken en dat de boodschap dat [minderjarige] zal opgroeien bij de pleegmoeder voor [minderjarige] volstrekt duidelijk moet zijn, gelet op de behoefte van [minderjarige] . De beëindiging van het gezag van de moeder zal voor [minderjarige] zorgen voor de nodige duidelijkheid dat haar perspectief bij de pleegmoeder ligt zodat zij hierover niet meer in onzekerheid hoeft te verkeren. De rechtbank vindt het wel zorgwekkend dat de pleegmoeder niet bereid is mee te werken aan contactherstel met de moeder, maar is van oordeel dat het desalniettemin in het belang van [minderjarige] is dat haar verblijf bij de pleegmoeder wordt gecontinueerd. De rechtbank benadrukt dat het voor [minderjarige] van groot belang is dat er opnieuw een samenwerking tussen de pleegmoeder en de moeder tot stand komt en geeft de pleegmoeder nadrukkelijk in overweging haar standpunt over samenwerking en contact met de moeder te herzien.
5.6
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten vanwege de verstoorde relatie tussen de moeder en de pleegmoeder. Naar het oordeel van de rechtbank is het het meest in het belang van [minderjarige] dat de GI met de voogdij wordt belast. De GI is al lange tijd betrokken bij [minderjarige] en wordt vanuit haar neutrale positie het best in staat geacht de belangen van [minderjarige] te behartigen, belangrijke beslissingen over haar te nemen en als tussenpersoon te fungeren tussen de moeder en de pleegmoeder. Ook kan de GI de contacten tussen [minderjarige] en de moeder monitoren en begeleiden. Er zijn geen bezwaren van de kant van de moeder naar voren gekomen met betrekking tot benoeming van de GI als voogdes (in het geval van beëindiging van haar gezag). Het is ook de wens van de pleegmoeder dat de GI met de voogdij wordt belast. Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden, zal de rechtbank haar benoemen tot voogdes.
5.7
De rechtbank merkt nog op dat gezagsbeëindiging van de moeder niet wegneemt dat de moeder altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven. Op dit moment vinden de contacten tussen de moeder en [minderjarige] alleen plaats op initiatief en op geleide van [minderjarige] . De rechtbank verwacht van de GI dat er ingezet blijft worden op de contacten tussen de moeder en [minderjarige] en dat [minderjarige] door de GI wordt gestimuleerd dit contact te onderhouden, ook als dat contact op momenten in de beleving van [minderjarige] niet zo prettig loopt.
5.8
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, BW zal de moeder als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, worden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
5.9
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.1
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
De beslissing
De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1971 te [geboorteplaats 2] , over [minderjarige] ;
benoemt Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot voogdes over genoemde minderjarige;
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Merbel, voorzitter, mr. Holierhoek en mr. Dijkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.