ECLI:NL:RBZWB:2023:1733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/02/400623 / FA RK 22-3712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Slot
  • mr. Hopmans
  • mr. Van de Lockant-Geschiere
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren op [geboortedag 1] 2019. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend, stellende dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd als de moeder haar gezag behoudt. De moeder heeft sinds de geboorte van de minderjarige nauwelijks een ouderrol vervuld, en het contact tussen hen is beperkt en problematisch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft de zorgen over de moeder, waaronder haar onvindbaarheid en financiële problemen, meegewogen in haar beslissing. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, waarbij de voogdij is toegewezen aan de Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarige direct in een veilige omgeving kan opgroeien.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/400623 / FA RK 22-3712
datum uitspraak: 7 maart 2023

beschikking betreffende een gezagsbeëindiging

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen: de Raad,

locatie Middelburg,

betreffende de minderjarige: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2019.

Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
ingeschreven te [plaats] , thans verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. M.A.M. Karsten te Amsterdam,

[de pleegouders] , hierna te noemen de pleegouders, wonende te [woonplaats] ,

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 18 augustus 2022 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen.
Op 2 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- mr. Karsten namens de moeder;
- de pleegouders;
- een zittingsvertegenwoordigster van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.
Opgeroepen maar niet verschenen is:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 11 oktober 2019 is de nog ongeboren baby [achternaam] , thans genaamd [minderjarige] , voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 11 oktober 2019 en tot 11 januari 2020. Bij beschikking van 8 januari 2020 is [minderjarige] definitief onder toezicht gesteld met ingang van 8 januari 2020 en tot 8 januari 2021.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 maart 2020 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 20 maart 2020 en tot 3 april 2020. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 juni 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 8 januari 2021. De maatregelen zijn bij beschikking van 21 december 2022 laatstelijk verlengd tot 8 januari 2024.
Op grond hiervan verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige] woont sinds maart 2020, ze was toen vier maanden oud, bij de pleegouders. In de eerste vier maanden van haar leven heeft [minderjarige] veel meegemaakt. Er zijn zorgen over een mogelijk verstoorde hechting bij [minderjarige] . Sinds november 2020 is er beperkt contact tussen [minderjarige] en haar moeder en ligt de bezoekregeling zo goed als stil. Tijdens de begeleide bezoekmomenten wordt er weinig empathie gezien tussen [minderjarige] en haar moeder. De moeder praat tegen haar alsof ze een volwassene is en vindt het moeilijk om haar aandacht op [minderjarige] te richten. [minderjarige] is erg teruggetrokken tijdens de bezoeken. Er zijn zorgen over de moeder. Zij is gedurende langere periodes onvindbaar, mogelijk verblijft ze dan in Nigeria. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, haar financiële situatie is onduidelijk en mogelijk begeeft zij zich in de illegale prostitutie. De moeder vindt het moeilijk om afspraken te accepteren of feedback te ontvangen, ze raakt geïrriteerd en loopt dan weg. De moeder is vaak niet bereikbaar voor de gezinsvoogd en ze lijkt niet te weten hoe het met [minderjarige] gaat. De moeder heeft moeite om aan te sluiten bij [minderjarige] . Bij het laatste contact tussen de moeder en [minderjarige] in het voorjaar van 2021 heeft de gezinsvoogd veel moeite moeten doen om het contactmoment door te laten gaan. De moeder wilde de omgang namelijk afzeggen, maar de gezinsvoogd heeft erop aangedrongen het contact door te laten gaan. De Raad vindt hulpverlening voor de moeder noodzakelijk als het gaat om huisvesting en het zicht krijgen op het psychisch welbevinden van de moeder, maar de moeder staat hier niet voor open. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en haar perspectief ligt in het pleeggezin. [minderjarige] zoekt haar veiligheid en geborgenheid bij haar pleegouders en heeft haar plek in het pleeggezin gevonden. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over haar perspectief en het is belangrijk dat er een gezagsdrager is die beschikbaar is en in voorkomende gevallen direct besluiten kan nemen. Een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder is nodig omdat [minderjarige] opgroeit bij de pleegouders die in staat zijn om aan te sluiten bij haar behoefte. Indien [minderjarige] bij de moeder zou moeten opgroeien dan zou zij ernstig in haar ontwikkeling worden bedreigd. De moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De moeder geeft al jarenlang geen invulling aan haar ouderlijke verantwoordelijkheid en stelt zich niet actief op in het leven van [minderjarige] . Als er toestemming van de moeder nodig is voor een gezagsbeslissing omtrent [minderjarige] dan is de moeder niet tot nauwelijks te bereiken. De voogdij over [minderjarige] dient bij de GI te komen te liggen: er is een professionele derde nodig die het pleeggezin kan ondersteunen in het contact met de moeder.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. De GI geeft aan dat [minderjarige] op haar plek is bij de pleegouders en dat het goed gaat met haar in dit gezin en op de opvang. Het perspectief van [minderjarige] is bij de pleegouders. Het contact met de moeder is wisselend. Soms kan de GI haar helemaal niet bereiken. De GI maakt zich zorgen hoe de moeder in haar levensonderhoud voorziet en waar zij slaapt en verblijft. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Het laatste contact tussen de moeder en [minderjarige] dateert van oktober 2022. Dat contact duurde een uur en werd door de GI begeleid. Gezien werd dat de moeder moeite had om aan te sluiten bij [minderjarige] . De moeder is wisselend in haar toestemming of [minderjarige] in het pleeggezin mag opgroeien. Het ene moment geeft de moeder aan dat ze het goed vindt dat [minderjarige] in het pleeggezin opgroeit en het andere moment geeft ze aan dat ze [minderjarige] zelf wil opvoeden. Het is belangrijk dat [minderjarige] perspectief wordt geboden.
Namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ze blij is dat [minderjarige] het zo goed heeft bij de pleegouders. De moeder is blij dat ze [minderjarige] mag bezoeken wanneer dat mogelijk is voor haar. De moeder heeft al een aantal jaren grote maatschappelijke problemen, zo heeft ze geen woning in Nederland en verblijft ze op een kamer bij een vriend in huis. Op dat adres mag ze zich niet inschrijven. Op dit moment verblijft de moeder weer in Nigeria. De moeder probeert al een aantal jaren om haar inkomens- en woonsituatie stabiel te krijgen, maar dat zonder succes. De moeder werkt altijd mee als haar toestemming nodig is voor gezagsbeslissingen omtrent [minderjarige] . Zij wil graag haar ouderlijk gezag over [minderjarige] behouden om zo betrokken te kunnen blijven in haar leven.
De pleegouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het goed gaat met [minderjarige] , ze is een pittige peuter. De pleegouders hebben een fotoboekje gemaakt voor [minderjarige] met daarin foto’s van haar en haar moeder. Voordat [minderjarige] contact heeft met haar moeder bekijken pleegouders dit boekje met haar en zo bereiden ze [minderjarige] voor op het contact. Tijdens de contactmomenten zien pleegouders geen wederkerig contact, er komt weinig uit de moeder zelf. [minderjarige] heeft ook regelmatig contact met haar (half)broers, die in andere pleeggezinnen verblijven. De pleegouders spreken die contacten zelf af samen met de pleegouders van de (half)broers van [minderjarige] . [minderjarige] gaat nu drie ochtenden naar de opvang en daar gaat het heel goed met haar.

De beoordeling

De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over [minderjarige] misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt.
[minderjarige] woont al sinds ze vier maanden oud is, bij de pleegouders. De moeder heeft in het leven van [minderjarige] dus nauwelijks een ouderrol vervuld. Om op een juiste wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag dient de moeder te weten wat er speelt in het leven van [minderjarige] om aan te kunnen sluiten bij haar behoefte. Hiertoe is de moeder niet in staat. Uit het weinige contact dat er maar heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder blijkt dat de moeder niet aan kan sluiten bij [minderjarige] . Daarnaast is de moeder slecht bereikbaar voor zowel de GI als de pleegouders, wat betekent dat gezagsbeslissingen omtrent [minderjarige] in het gedrang komen als de moeder met het gezag over [minderjarige] belast blijft. De moeder is wisselend in haar toestemming voor het verblijf van [minderjarige] in het pleeggezin. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en haar perspectief ligt in het pleeggezin. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] dan ook toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten. Naar het oordeel van de rechtbank is het het meest in het belang van [minderjarige] dat de GI met de voogdij wordt belast. De GI is al lange tijd betrokken en wordt vanuit haar neutrale positie het best in staat geacht de belangen van [minderjarige] te behartigen, belangrijke beslissingen over haar te nemen en als tussenpersoon te fungeren tussen de moeder en de pleegouders. Ook kan de GI de contacten tussen [minderjarige] en de moeder monitoren en begeleiden. Er zijn geen bezwaren van de kant van de moeder naar voren gekomen met betrekking tot benoeming van de GI als voogdes (in het geval van beëindiging van haar gezag). Het is ook de wens van de pleegouders dat de GI met de voogdij wordt belast. Nu de GI zich bereid heeft verklaard de voogdij te aanvaarden, zal de rechtbank haar benoemen tot voogdes.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de moeder als moeder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 1984 te [geboorteplaats 2] over [minderjarige] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarige: Leger des Heils Jeugdbescherming & reclassering;
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de GI over het gevoerde bewind;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, voorzitter en kinderrechter, mr. Hopmans, kinderrechter en mr. Van de Lockant-Geschiere, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.