ECLI:NL:RBZWB:2023:1747
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een restaurant in het kader van een belastingaanslag
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een restaurant gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 562.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. Belanghebbende, de eigenaar van het restaurant, was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank behandelt het beroep en toetst of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar een te laag leegstandsrisico heeft gehanteerd en dat de coronapandemie invloed heeft gehad op de waarde. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de argumenten van belanghebbende niet overtuigend zijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond.
Daarnaast vraagt belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden, waardoor het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak bevestigt dat de WOZ-waarde en de aanslag in stand blijven, en dat belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.