ECLI:NL:RBZWB:2023:1751

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/02/402001 / FA RK 22-4432
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Slot
  • mr. Hopmans
  • mr. Van de Lockant-Geschiere
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van moeder over minderjarigen en vaststelling omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen, met als argument dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden wisselend is geweest in haar toestemming voor belangrijke beslissingen omtrent de kinderen en dat er zorgen zijn over haar psychische gesteldheid. De rechtbank heeft ook gekeken naar de rechtsmacht, aangezien [minderjarige 2] haar gewone verblijfplaats in België heeft, maar alle belanghebbenden hebben de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aanvaard. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toe te wijzen, omdat de moeder niet in staat is om stabiliteit en continuïteit te bieden in de opvoeding van de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld voor de moeder met [minderjarige 2], waarbij zij één keer per week gedurende anderhalf uur onder begeleiding contact kan hebben, en heeft zij bepaald dat er ook telefonisch contactmomenten zullen zijn. Het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] is afgewezen, omdat hij op een leeftijd is waarop hij zelf de contactmomenten kan afstemmen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/402001 / FA RK 22-4432
datum uitspraak: 7 maart 2023

beschikking van de rechtbank over een gezagsbeëindiging

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen: de Raad,

locatie Middelburg,

betreffende de minderjarigen: [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2007, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] ,geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2012, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de moeder]
,
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Wouters, te Middelburg,

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,

[grootmoeder vaderszijde] ,

hierna te noemen: de grootmoeder vaderszijde (vz),
wonende te [woonplaats 3] ,

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 5 oktober 2022 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van [de moeder] , met bijlagen;
- het verweerschrift van de moeder, ingediend door mr. Wouters op 27 januari 2023;
- de notitie van de Raad, ontvangen op 1 februari 2023;
- de door mr. Wouters tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota.
Op 27 januari 2023 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige 1] gesproken.
Op 2 februari 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. N. Wouters;
- de vader, verbonden via een Teamsverbinding;
- de grootmoeder vaderszijde,
- twee zittingsvertegenwoordigsters van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij mondelinge beslissing van 20 januari 2019, schriftelijk uitgewerkt bij beschikking van 21 januari 2019, zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 20 januari 2019 en tot 3 februari 2019. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in het ziekenhuis verleend, met ingang van 20 januari 2019 en tot 3 februari 2019. Deze maatregelen zijn verleend zonder partijen daaraan voorafgaand te horen.
Bij beschikking van 22 januari 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 22 januari 2019 en tot 3 februari 2019, zonder partijen daaraan voorafgaand te horen.
Bij beschikking van 25 januari 2019 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 3 februari 2019 en tot 20 april 2019. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 3 februari 2019 en tot 20 april 2019.
Bij beschikking van 19 april 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 19 april 2019 en tot 19 april 2020. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 19 april 2019 en tot 19 oktober 2019.
Bij beschikking van 17 juni 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend met ingang van 17 juni 2020 en tot 1 juli 2020.
Bij beschikking van 30 oktober 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin verleend, namelijk de grootmoeder vaderszijde, met ingang van 30 oktober 2020 en tot 19 april 2021.
Bij beschikking van 26 maart 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] laatstelijk verlengd met ingang van 19 april 2021 en tot 19 april 2022. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleegezin verlengd en is de
machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verlengd. Beide maatregelen zijn bij beschikking van 25 maart 2022 verlengd tot 19 april 2023.
Momenteel verblijft [minderjarige 1] bij de grootmoeder vaderszijde en verblijft [minderjarige 2] bij de vader.

Rechtsmacht

De rechtbank constateert dat [minderjarige 2] haar gewone verblijfplaats in [plaats] , België, heeft. Het voorgaande brengt mee dat deze zaak, voor zover betrekking hebbend op [minderjarige 2] , een internationaal karakter heeft, waardoor de rechtbank dient te beoordelen of haar in deze zaak rechtsmacht toekomt. Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Onder ouderlijke verantwoordelijkheid valt onder meer (beëindiging van) het ouderlijk gezag. Nu [minderjarige 2] haar gewone verblijfplaats ten tijde van de indiening van onderhavig verzoek in België heeft, komt niet de Nederlandse rechter, maar de Belgische rechter rechtsmacht toe. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat alle belanghebbenden de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van de forumkeuze ex artikel 10 Brussel II-ter uitdrukkelijk hebben aanvaard. De rechtbank verklaart zich dan ook bevoegd om over het verzoek ter zake van [minderjarige 2] te beslissen. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de belanghebbenden

De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. [minderjarige 1] woont sinds juni 2020 bij de grootmoeder vaderszijde in [woonplaats 3] en [minderjarige 2] woont sinds diezelfde periode bij de vader en zijn huidige partner in [plaats] . De moeder heeft eens per week anderhalf uur omgang met [minderjarige 2] in [plaats] , onder begeleiding van mevrouw [naam] van [zorginstelling] . Daarnaast heeft zij één keer per twee dagen belcontact met [minderjarige 2] . Door een incident heeft [minderjarige 1] vanaf juni 2022 langere tijd geen contact meer gehad met zijn moeder. [minderjarige 2] heeft het SRS-syndroom. Door dit syndroom heeft ze moeite met leren en meekomen op school en heeft ze moeite met het innemen van voeding. [minderjarige 2] heeft tot medio 2020 sondevoeding gekregen. [minderjarige 1] heeft een beneden gemiddeld IQ. Hij wilde na de eerste twee maanden van zijn uithuisplaatsing geen contact met zijn moeder. Hij heeft moeite met het accepteren van gezag en wordt belast met de onvoorspelbaarheid van zijn moeder. Hij wordt door zijn moeder betrokken in de conflicten met haar partner en belast met volwassenzaken. Dit leidt ertoe dat hij op momenten geen contact met zijn moeder wil. De Raad maakt zich zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van beide kinderen. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over de psychische gesteldheid en stabiliteit van de moeder. Volgens de GI is er bij de moeder sprake geweest van waanideeën en achtervolgingswanen. De moeder bagatelliseert de zorgen omtrent de kinderen en vindt beide uithuisplaatsingen van de kinderen onnodig. Zij heeft geen toestemming verleend voor hulpverlening voor beide kinderen en is het vaker niet eens met belangrijke beslissingen. Als het aan de moeder ligt dan stoppen de huidige medische behandelingen bij [minderjarige 2] . De moeder is onvoldoende in staat om stabiliteit en continuïteit te bieden in de opvoeding van de kinderen. Daarnaast accepteert de moeder de plaatsing van de kinderen niet. Ze vraagt geregeld aan [minderjarige 2] of zij weer bij haar thuis wil komen wonen. De vader en de grootmoeder vaderszijde zijn in staat om [minderjarige 2] respectievelijk [minderjarige 1] de opvoedomgeving te bieden die ze nodig hebben. Een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder is noodzakelijk omdat de aanvaardbare termijn voor de kinderen inmiddels is verstreken en er geen sprake meer is van terug thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het perspectief van [minderjarige 1] ligt bij de grootmoeder vaderszijde en dat van [minderjarige 2] bij de vader. De moeder vindt het moeilijk om in het belang van de kinderen te handelen. Door het beëindigen van het gezag van de moeder kunnen belangrijke beslissingen omtrent [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onbelast worden genomen. Na de beëindiging van het gezag van de moeder is de vader van rechtswege alleen met het gezag over de kinderen belast. De Raad is van mening dat vader in staat is om in het belang van de kinderen te handelen. De GI zal met de ouders moeten toewerken naar een samenwerking in het vrijwillig kader. Op dit moment is dat vrijwillig kader nog niet aan de orde vanwege de onvoorspelbaarheid van de moeder met betrekking tot haar gezagspositie.
De GI ondersteunt het verzoek van de Raad. Het zal veel rust geven als het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt beëindigd. De vader handelt in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en houdt de moeder goed op de hoogte omtrent de kinderen. Als het gezag van de moeder beëindigd wordt dan is het de bedoeling om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing die lopen tot 19 april 2023, niet meer te verlengen maar toe te werken naar het vrijwillig kader. Daar ziet de GI mogelijkheden toe. De GI zal met de vader in gesprek gaan omdat dit betekent dat het dan aan de vader is om de contacten tussen de moeder en de kinderen te begeleiden. De GI heeft onderzoek gedaan naar de vraag of de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige 2] in [plaats] kunnen worden begeleid als het gezag van de moeder is beëindigd. Er is contact geweest met het SAW en het is de bedoeling dat een instantie in België de begeleiding van de bezoeken over zal nemen. Zo lang er nog geen instantie in België betrokken is, zal [zorginstelling] betrokken blijven. De GI vindt een uitbreiding van de omgang zoals de moeder heeft verzocht, niet in het belang van de kinderen. Voor nu lijkt de omgangsregeling die er ligt het meest passend.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de moeder altijd de moeder van de kinderen blijft, ook al wordt haar gezag beëindigd. Het zou makkelijker voor de vader zijn als het gezag van de moeder wordt beëindigd. Zo heeft hij geen toestemming van de moeder nodig voor bijvoorbeeld een medische behandeling bij [minderjarige 2] . De vader zal altijd open staan voor contact tussen de kinderen en hun moeder en hij gaat er vanuit dat het hem lukt om in de toekomst zelf met de moeder samen afspraken te maken over de contacten tussen haar en de kinderen.
De moeder geeft in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. Zij ziet in dat de behandeling met groeihormonen bij [minderjarige 2] gewoon door moet gaan. Inmiddels is er weer regelmatig contact met [minderjarige 1] en dat verloopt positief. De moeder heeft spijt van het incident in de zomer van 2022 tussen haar en haar partner,waar zij [minderjarige 1] in heeft betrokken. De moeder voert verweer tegen het verzoek van de Raad. De grondslag voor een gezagsbeëindiging is niet aanwezig nu zij wel in staat is om een moederrol te vervullen. De moeder accepteert dat [minderjarige 1] bij zijn oma opgroeit en [minderjarige 2] bij haar vader. De moeder vindt dit wel moeilijk, maar ziet nu in dat dit het beste is voor de kinderen. Nu de moeder instemt met de plaatsing van de kinderen en de kinderen dus perspectief wordt geboden, is een gezagsbeëindiging niet noodzakelijk. De moeder wil wel een belangrijke rol blijven spelen in het leven van de kinderen, maar dat wordt door de gezagsbeëindiging onmogelijk gemaakt nu dan ook de hulpverlening vanuit Nederland stil komt te liggen. Daarnaast kan een gezagsbeëindiging leiden tot een situatie waarin de moeder niet of nauwelijks contact meer heeft met [minderjarige 2] . Momenteel rijdt de moeder voor ieder omgangsmoment met een begeleidster van [zorginstelling] mee naar [plaats] . Als de hulpverlening vanuit Nederland stil komt te liggen zal ook deze wijze van vervoer stoppen. De moeder heeft geen beschikking over een auto en zal dan met het openbaar vervoer naar [plaats] moeten reizen. Omgerekend zal de moeder een bedrag van € 38,64 per week uit moeten geven voor de reis naar [plaats] . Dit terwijl zij rond moet komen van een bijstandsuitkering. Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de moeder vaststelling van een omgangsregeling die inhoudt dat zij één weekend per twee weken omgang zal hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans een omgangsregeling vast te stellen die de rechtbank in goede justitie meent te moeten bepalen.
De grootmoeder vaderszijde heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het aan de rechtbank is om een beslissing te nemen over de beëindiging van het gezag van de moeder. Momenteel is er geen contact tussen haar en de moeder omdat er vaak sprake is van ruzie. De moeder speelt geen rol in de opvoeding van [minderjarige 1] , maar de grootmoeder vaderszijde zal contact tussen de moeder en [minderjarige 1] altijd blijven stimuleren.

De beoordeling

Verzoek tot beëindiging van het gezag
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
Niet is gebleken dat de moeder het gezag over de minderjarigen misbruikt. Wel is de rechtbank van oordeel dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. Ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ontwikkeling van de minderjarigen namelijk geschaad als de moeder haar gezag behoudt.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben al veel meegemaakt in hun leven. Er is sprake geweest van twee crisisuithuisplaatsingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar aanleiding van een verwarde toestand van de moeder. Er is bij de moeder tevens sprake geweest van alcoholproblematiek. Zij heeft haar toestemming voor een vakantie van de vader met de kinderen geweigerd, welke weigering, bij gebreke van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, puur in het eigen belang van de moeder leek. Daarnaast heeft de moeder in het verleden geen toestemming gegeven voor indiening van de groeihormonen bij [minderjarige 2] , terwijl naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gebleken dat deze groeihormonen gelet op de bij [minderjarige 2] aanwezige aandoening niet in het belang van de minderjarige waren. De moeder is wisselend in haar emotionele toestemming voor de plaatsing van [minderjarige 2] bij de vader. Ze heeft meerdere keren uitgesproken dat ze de zorg voor [minderjarige 2] weer op zich wil nemen. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat ze berust in de plaatsing van [minderjarige 2] bij de vader. [minderjarige 2] ervaart daardoor niet de voor haar zo nodige duidelijkheid over waar zij verder zal opgroeien terwijl dit voor haar verdere ontwikkeling wel nodig is. Uit het kindgesprek dat de voorzitter van de meervoudige kamer met [minderjarige 1] heeft gehad blijkt dat [minderjarige 1] veel onrust ervaart nu zijn moeder beslissingen over hem kan nemen. In de zomer van 2022 heeft er een incident plaatsgevonden tussen de moeder en haar partner, welk incident de moeder heeft gefilmd. De moeder heeft dit filmpje naar [minderjarige 1] gestuurd. [minderjarige 1] heeft van dit voorval veel last gehad. [minderjarige 1] heeft inmiddels weer contact met zijn moeder maar wenst dat zij niet langer beslissingen over hem zal mogen nemen.
De rechtbank is van oordeel dat het perspectief van [minderjarige 1] en Vannesa niet meer in twijfel kan en mag worden getrokken en dat de boodschap dat [minderjarige 1] zal opgroeien bij zijn oma en [minderjarige 2] bij haar vader, volstrekt duidelijk moet zijn, gelet op hun behoefte.
Dit vorenstaande maakt naar het oordeel van de rechtbank dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn te kunnen dragen.
Artikel 1:266 BW laat aan de rechtbank ruimte (‘kan het gezag van een ouder beëindigen’) om het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag, af te wijzen. Nu de moeder instemt met voortzetting van het verblijf van [minderjarige 1] bij de grootmoeder vaderszijde en van [minderjarige 2] bij de vader, ziet de rechtbank zich dan ook voor de vraag gesteld of behoud van het gezag van de moeder en voortzetting van de plaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het vrijwillig kader tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De rechtbank begrijpt dat de moeder, zo voert zij aan in haar verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling, inmiddels berust in de plaatsing van [minderjarige 1] bij grootmoeder vaderszijde en van [minderjarige 2] bij de vader. De moeder heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de plaatsing te accepteren, maar zij heeft daar echter nooit enig initiatief in getoond en heeft ook nooit eerder kenbaar gemaakt deze te accepteren. Bovendien heeft de rechtbank twijfels bij de intrinsieke motivatie van de moeder. Uit het rapport van de Raad blijkt dat de moeder erg wisselend is in haar standpunt ten aanzien van de plaatsing van de minderjarigen. Dit baart de rechtbank zorgen. Het ontbreekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot op heden nog steeds aan duidelijke emotionele toestemming van de moeder om op te mogen groeien bij grootmoeder vaderszijde resp. bij de vader. Daarnaast is er ook geen sprake van een goede samenwerking tussen de moeder en de grootmoeder vaderszijde. Het ontbreken van een goede samenwerking leidt ertoe dat, in de situatie dat de moeder met het gezag belast blijft, er vertraging ontstaat in de beslissingen die omtrent de minderjarigen moeten worden genomen. De GI heeft ook aangegeven dat er situaties zijn geweest rondom de behandeling van [minderjarige 2] waarin de moeder voor vertraging heeft gezorgd door haar toestemming niet direct te geven. De moeder lijkt haar eigen aandeel in het geheel niet in te kunnen zien en is zeer ambivalent ten opzichte van de hulpverlening. Om deze redenen dient het gezag van moeder, ondanks het feit dat zij nu instemt met de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , naar het oordeel van de rechtbank toch te worden beëindigd.
De moeder stelt dat een gezagsbeëindiging ervoor zal zorgen dat de omgang met [minderjarige 2] in het gedrang komt. De moeder is voor het vervoer naar [plaats] afhankelijk van [zorginstelling] , de instantie die de omgang begeleidt. De moeder betoogt dat als haar gezag wordt beëindigd, dan ook de hulpverlening vanuit [zorginstelling] stopt en zij dafhankelijk wordt van het openbaar vervoer naar [plaats] . Hoewel de rechtbank dit belang van moeder onderkent, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat de moeder nu gratis kan meerijden met [zorginstelling] bij ieder omgangsmoment dient te worden beschouwd als een toevallig voordeel waar ze naar het oordeel van de rechtbank geen rechten aan kan ontlenen voor de toekomst. In ieder geval acht de rechtbank deze omstandigheid in het licht van het vorengaande onvoldoende zwaarwegend om anders te oordelen over de verzochte gezagsbeëindiging. De rechtbank acht het aan de moeder zelf om met de reeds door de GI aangezochte hulpverlening in België te kijken naar een omgangsregeling die voor haar financieel haalbaar en houdbaar is. De GI kan helpen zo lang ze nog betrokken is. De rechtbank verwacht van de GI dat zij, ook na afloop van de huidige maatregelen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, nog een tijd betrokken zal blijven om ervoor te zorgen dat er een waarborg ligt voor de moeder dat de omgangsregeling zoals die er nu ligt, gecontinueerd kan worden.
Vaststelling omgangsregeling
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] oordeelt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat de huidige omgangsregeling goed verloopt. [minderjarige 1] stemt zelf met zijn moeder de contactmomenten af en ook de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] in [plaats] verlopen goed. Gesteld noch gebleken is dat een uitbreiding van de omgang zoals door de moeder is verzocht, in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank zal het verzoek van de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] dan ook afwijzen. Ten aanzien van [minderjarige 2] zal de rechtbank het verzoek van de moeder toewijzen in die zin dat zij gerechtigd is tot omgang met [minderjarige 2] één keer per week gedurende anderhalf uur onder begeleiding in België, en daarbij bepalen dat er eens per twee dagen tussen hen een telefonisch contactmoment plaatsvindt. .
Mocht de hulpverlening vanuit [zorginstelling] stoppen dan is het aan een instantie in België om de omgang verder te begeleiden. De rechtbank zal geen omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] vastleggen. [minderjarige 1] is inmiddels op een leeftijd waarop hij in staat is om de contactmomenten met zijn moeder zelf in te vullen, en hij geeft hier ook al daadwerkelijk invulling aan.
Nu de vader, door een beëindiging van het gezag van de moeder, alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belast zal zijn, is het aan hem om de contacten tussen moeder en de minderjarigen te faciliteren en vorm te geven. De rechtbank verwacht van de vader dat hij zich daartoe in het belang van de minderjarigen zeer serieus inspant en van de GI dat zij binnen het kader van het verdere verloop van de ondertoezichtstelling de vader hierin zullen begeleiden en bijsturen waar nodig.
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centraal gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 3] 1984 te [geboorteplaats 3] over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
bepaalt dat de moeder en de [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 2] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar éénmaal per twee weken gedurende anderhalf uur onder begeleiding van [zorginstelling] dan wel een nader aan te wijzen instantie in België, alsmede eens per twee dagen via een belmoment;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
wijst het verzoek van de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Slot, voorzitter en kinderrechter, mr. Hopmans, kinderrechter en mr. Van de Lockant-Geschiere, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.