ECLI:NL:RBZWB:2023:1756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
9819400 \ CV EXPL 22-1183
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energieleveringskosten en buitengerechtelijke incassokosten

In deze civiele zaak heeft Intrum Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, die als consumenten een overeenkomst tot levering van energie hebben gesloten met Vattenfall Sales Nederland N.V. De vordering betreft een bedrag van € 1.789,66, bestaande uit een hoofdsom van € 1.412,31, buitengerechtelijke incassokosten van € 211,85 en wettelijke rente. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 7 september 2022, waarin een mondelinge behandeling was bevolen, maar de gedaagden hebben verzocht om vonnis te wijzen zonder mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft dit verzoek ingewilligd en op basis van de processtukken vonnis gewezen.

Intrum stelt dat de gedaagden de eindafrekeningen van Vattenfall niet hebben betaald en dat de vorderingen zijn overgedragen aan Intrum. De gedaagden hebben verweer gevoerd en betwist dat zij een overeenkomst met Vattenfall hebben gesloten. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Intrum voldoende bewijs heeft geleverd dat de overeenkomst tot stand is gekomen en dat Vattenfall heeft voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen.

De kantonrechter heeft de vordering van Intrum tot betaling van de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, evenals de wettelijke rente. De gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 15 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9819400 \ CV EXPL 22-1183
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTRUM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
hierna te noemen: Intrum,
gemachtigde: [naam gemachtigde],
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
gemachtigde: mr. S. Kranendonk.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2022, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bevolen op 4 januari 2023;
- de brief namens [gedaagden] van 23 december 2022, waarin is meegedeeld dat zij op 4 januari 2023 niet ter zitting zullen verschijnen, met het verzoek om zonder mondelinge behandeling, op grond van de processtukken, vonnis te wijzen;
- de e-mail namens Intrum van 27 december 2022, waarin is ingestemd met het verzoek van [gedaagden]
1.2.
Met het eensluidend verzoek van partijen om vonnis te wijzen, hebben zij afgezien van het recht op een mondelinge behandeling en de mogelijkheid om nog conclusies van repliek en dupliek te nemen. Gelet op dit verzoek heeft geen mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden, is de zaak terugverwezen naar de rol en is vervolgens vonnis bepaald.
1.3.
Vonnis zal worden gewezen op grond van de processtukken zoals in het tussenvonnis van 7 september 2022 onder 1.1. vermeld. Aangezien de mondelinge behandeling geen doorgang heeft gevonden, behoren de namens Intrum in verband met die mondelinge behandeling ingediende stukken (de brief van 28 november 2022 met aanvullende producties) niet tot de processtukken. Deze stukken zullen bij de beoordeling van het geschil dan ook buiten beschouwing blijven.

2.Het geschil

2.1.
Intrum vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, op die manier dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 1.789,66 (bestaande uit de hoofdsom van € 1.412,31, buitengerechtelijke incassokosten van € 211,85 en de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2016 tot 31 maart 2022 ad € 165,50), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.412,31 vanaf 31 maart 2022 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Intrum in de proceskosten.
2.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang – worden ingegaan.

3.De beoordeling

Overeenkomst
3.1.
Intrum legt aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag. [gedaagden] hebben als consument in december 2015 online op afstand een overeenkomst gesloten met Vattenfall Sales Nederland N.V., destijds genaamd Nuon Sales Nederland N.V. (hierna: Vattenfall), voor de levering van energie (stroom en gas) op het [adres] (hierna: het adres van [gedaagden] ). Vattenfall heeft daarbij voldaan aan haar precontractuele en contractuele informatieverplichtingen. Op deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) zijn de ‘Algemene Voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers’ van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden). Ter uitvoering van de overeenkomst is in de periode van 28 december 2015 tot en met 22 februari 2016 aan [gedaagden] energie geleverd. Vattenfall heeft op 26 maart 2016 respectievelijk 2 juni 2016 twee (nieuwe) eindafrekeningen groot € 1.087,93 (gas) respectievelijk € 324,38 (elektriciteit), in totaal € 1.412,31, opgemaakt voor de verbruikte energie in de hiervoor genoemde leveringsperiode. [gedaagden] hebben nagelaten deze eindafrekeningen te betalen. Vattenfall heeft haar vorderingen op [gedaagden] aan Intrum overgedragen en Intrum heeft van deze cessie mededeling gedaan aan [gedaagden] Dit betekent dat [gedaagden] de vorderingen aan Intrum moeten voldoen, hetgeen zij ondanks sommaties daartoe niet hebben gedaan, aldus Intrum.
3.2.
[gedaagden] hebben verweer gevoerd tegen de vordering van Intrum inhoudende dat, kort gezegd, zij zich niet kunnen herinneren of zij een overeenkomst met Vattenfall (toen nog genaamd Nuon Sales Nederland N.V.) hebben gesloten en dat zij dat vanwege hun persoonlijke situatie niet via internet hebben kunnen doen. Aan dit verweer gaat de kantonrechter voorbij. Intrum heeft met de door haar bij dagvaarding overgelegde stukken, waaronder de per post aan [gedaagden] verzonden bevestiging van Nuon Sales Nederland N.V. van 24 december 2015, voldoende onderbouwd dat [gedaagden] de overeenkomst zijn aangegaan en dat ter uitvoering daarvan in de periode van 28 december 2015 tot en met 22 februari 2016 energie is geleverd op het adres van [gedaagden] In het licht van deze stukken hebben [gedaagden] de totstandkoming van de overeenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat daarvan in deze procedure moet worden uitgegaan.
(Pre)contractuele informatieverplichtingen
3.3.
De vordering van Intrum is gebaseerd op een tussen een handelaar en een consument gesloten overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 sub e BW. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet aan de wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen van de artikelen 6:230m en 6:230v BW worden voldaan. Artikel 6:230m BW bepaalt welke informatie moet worden verstrekt en artikel 6:230v BW bepaalt de wijze waarop die informatie moet worden gegeven. Dat verschilt naar gelang de aard en de inhoud van de overeenkomst. De handelaar dient de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren, waarbij de consument in het verkoopproces stap voor stap langs deze informatie dient te worden geleid. In het kader van deze procedure ligt het daarom op de weg van Intrum om inzichtelijk te maken wat de klant te zien heeft gekregen en of daarmee aan deze verplichtingen is voldaan. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, ook als er geen verweer tegen is gevoerd.
3.4.
Intrum heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat Vattenfall – destijds genaamd Nuon Sales Nederland N.V. – aan de hiervoor bedoelde wettelijke (pre)contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan, printscreens overgelegd van het bestelproces bij Vattenfall. Intrum heeft daarbij toegelicht dat het bestelproces niet is gewijzigd. Het bestelproces is exact hetzelfde als het bestelproces dat [gedaagden] hebben doorlopen toen Vattenfall nog de naam Nuon Sales Nederland N.V. had. De kantonrechter is van oordeel dat Intrum daarmee in voldoende mate heeft gesteld en onderbouwd dat bij de online totstandkoming van de overeenkomst aan de essentiële informatieverplichtingen is voldaan.
3.5.
Gelet op het voorgaande en omdat [gedaagden] de hoogte van eindafrekeningen op zichzelf niet hebben betwist, ligt de vordering van Intrum tot betaling van de hoofdsom van € 1.412,31 voor toewijzing gereed.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.6.
Intrum vordert daarnaast vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Aangezien Intrum aan [gedaagden] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en de hoogte van het gevorderde bedrag niet hoger is dan het tarief dat in het Besluit is bepaald, wordt de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ad € 211,85 toegewezen.
Wettelijke rente
3.7.
Intrum maakt tevens aanspraak op de wettelijke rente over de hoofdsom. Gedaagden hebben hiertegen geen afzonderlijk verweer gevoerd. Omdat aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan, is de vordering ook in zoverre toewijsbaar.
Proceskosten
3.8.
[gedaagden] worden in het ongelijk gesteld en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Intrum als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
133,65
- griffierecht
365,00
- salaris gemachtigde
199,00
(1,00 punt × € 199,00)
Totaal
697,65

4.De beslissing

De kantonrechter
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan Intrum te betalen een bedrag van € 1.789,66, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.412,31, met ingang van 31 maart 2022, tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Intrum tot dit vonnis vastgesteld op € 697,65,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.