ECLI:NL:RBZWB:2023:1765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
C/02/400597 / FA RK 22-3697
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
  • mr. van Noort
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De vrouw, die met de minderjarige bij de rechtbank bekend is, verzocht om toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar de omgeving van [plaats 2] of [plaats 3]. De man, de ex-echtgenoot van de vrouw, voerde verweer en stelde dat er geen noodzaak was voor de verhuizing. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man behandeld tijdens een mondelinge zitting op 6 februari 2023, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing. Hoewel de vrouw aangaf dat de woningen in de regio [plaats 2] goedkoper zouden zijn, heeft zij deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de minderjarige geworteld is in zijn huidige omgeving, waar hij zijn vriendjes en zijn vader heeft. De rechtbank concludeerde dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige zou zijn en wees het verzoek van de vrouw af.

Daarnaast heeft de rechtbank het zelfstandig verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling afgewezen, omdat de vrouw deze regeling al vrijwillig nakwam. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND -WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/400597 / FA RK 22-3697
(bodemprocedure)
Zaaknummer: C/02/401113 / FA RK 22-3959
(provisioneel verzoek)
Datum uitspraak: 9 maart 2023
beschikking betreffende vervangende toestemming verhuizing en nakoming voorlopige zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Wouters te [plaats 1] ,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.C. van der Kuijl te [plaats 1] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [plaats 1] ,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 19 augustus 2022 ontvangen verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing, met bijlagen;
- het op 6 september 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek en provisioneel verzoek, met bijlagen;
- het rapport van de Raad van 3 januari 2023;
- de door mr. Wouters tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota;
- de door mr. Van der Kuijl tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota.
1.2
De verzoeken zijn door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 6 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten, alsmede een zittingsvertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank d.d. 26 juli 2022 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 november 2022 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016.
2.3
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.4
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.5
Bij beschikking van 11 juni 2021 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – partijen verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten voor de inzet van hulpverlening. De Raad is verzocht, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, om vooruitlopend op de bodemprocedure een onderzoek in te stellen en te adviseren omtrent welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van de minderjarige. Voorts is de minderjarige toevertrouwd aan de vrouw en is bepaald dat de man en de minderjarige gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende één weekend in de veertien dagen alsmede gedurende de helft van de feestdagen en schoolvakanties, door partijen in onderling overleg nader in te vullen. Door de vrouw is hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
2.6
Bij beschikking van 26 juli 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding in het huwelijk van partijen uitgesproken en is - voor zover hier van belang - bepaald dat de vrouw het recht heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen tot uiterlijk 1 december 2022 alsmede dat een
voorlopigezorgregeling geldt, waarbij de man en de minderjarige gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende de ene week van donderdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur en de andere week op woensdagmiddag na school tot 19.00 uur. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf en de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van de bevindingen van de Raad.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat door de rechtbank – ter vervanging van de toestemming van de man - (vervangende) toestemming wordt verleend:
Primair:
- om met de [minderjarige] te verhuizen van [plaats 1] naar een woonplaats c.q. woning in een straal van 15 kilometer rondom [plaats 2] en zodoende ook toestemming om de minderjarige in te schrijven in het GBA en aldoor hun hoofdverblijf te hebben;
Subsidiair:
- om met de [minderjarige] te verhuizen van [plaats 1] naar een woonplaats c.q. woning in een straal van 15 kilometer rondom [plaats 3] en zodoende ook toestemming om de minderjarige in te schrijven in het GBA en aldaar hun hoofdverblijf te hebben.
3.2
De man voert verweer tegen het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals deze volgt uit de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2022 inhoudende dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar de ene week van donderdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur en de andere week op woensdagmiddag na school tot 19.00 uur op straffe van het aan de man verbeuren van dwangsommen van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft deze zorgregeling na te komen;
Subsidiair:
- bij toewijzing van het verzoek van de vrouw te bepalen dat de vrouw volledig, danwel voor 50%, dient zorg te dragen voor het vervoer van [minderjarige] naar de man ter uitvoering van de zorgregeling en te bepalen dat de kosten die de man zal moeten maken voor de omgang volledig voor haar rekening zullen komen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen regeling te treffen ten aanzien van de extra reistijd en -kosten van de zorgregeling.
Bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv:
  • de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals deze volgt uit de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2022 inhoudende dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar de ene week van donderdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur en de andere week op woensdagmiddag na school tot 19.00 uur op straffe van het aan de man verbeuren van dwangsommen van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft deze zorgregeling na te komen;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten die verband houden met het treffen van deze voorlopige voorziening.
De vrouw voert verweer tegen het zelfstandig verzoek en het provisioneel verzoek van de man en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de vrouw wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. Het traject in het kader van het Uniform Hulpaanbod dat partijen hebben gevolgd, is voortijdig gestopt. Door Stiefpunt is een zorgregeling op basis van co-ouderschap geadviseerd. Een dergelijke regeling is in de ogen van de vrouw ook wel mogelijk. Het enige geschilpunt dat tussen partijen echter nog bestaat is de woonplaats van de vrouw en [minderjarige] . De vrouw wil verhuizen naar de omgeving van [plaats 2] . Daar bestaat voor haar ook de noodzaak toe. De woningen in [plaats 1] of [plaats 4] zijn te duur. De huurwoningen in de regio Brabant waar de vrouw naar heeft gekeken zijn voor haar wel betaalbaar. De vrouw heeft in de buurt van [plaats 5] haar netwerk en familie. De vrouw heeft geen enkele band met [plaats 1] of Zeeland . De vrouw heeft juist een netwerk om zich heen nodig. De vrouw werkt in [plaats 3] . Zij is, om de man tegemoet te komen, bereid om te verhuizen naar de omgeving van [plaats 3] in plaats van [plaats 2] . Om die reden verzoekt zij subsidiair vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing naar een woning in de regio [plaats 3] . De vrouw had tot 1 december 2022 de tijd om de woning te verlaten. Zij heeft nog altijd geen andere woning op het oog dus verblijft ze nog steeds in de voormalig echtelijke woning van partijen. De vrouw heeft de man alternatieve woonplaatsen aangeboden, maar de man blijft erop staan dat de vrouw in [plaats 1] blijft wonen met [minderjarige] . De vrouw is bereid om de man in de weekenden en/of vakanties te compenseren. Tussen partijen is sprake van een gebrekkige communicatie. Die staat een uitbreiding van het contact in de weg. Het Uniform Hulpaanbod heeft niet tot verbetering van de communicatie geleid. De rijafstand van [plaats 1] naar de omgeving van [plaats 2] is niet zodanig dat de man wordt gehinderd in zijn contact met [minderjarige] . De man rijdt bovendien in een auto van de zaak dus heeft zelf geen kosten voor het vervoer. Een weekendregeling tussen de man en [minderjarige] is het meest in het belang van [minderjarige] . De nieuwe woonplaats van de vrouw in Brabant staat zo’n regeling niet in de weg. Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] is zijn binding met [plaats 1] beperkt. De vrouw is bereid om samen met de man een school in [plaats 2] uit te zoeken voor [minderjarige] . Ten aanzien van het provisioneel verzoek van de man voert de vrouw aan dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek omdat de samenhang met het hoofdverzoek, ontbreekt. Na een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] is enkel nog een weekendregeling mogelijk. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2022 waarin een voorlopige zorgregeling is vastgelegd. De mondelinge behandeling bij het hof heeft nog niet plaatsgevonden.
4.2
Door en namens de man wordt in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. De man kan zich niet vinden in de voorgenomen verhuizing van de vrouw naar de omgeving van [plaats 2] . De vrouw heeft geen noodzaak om te verhuizen. Na inschrijving bij de woningbouwvereniging bestaat er voor de vrouw een reële kans om binnen afzienbare tijd een passende woning in [plaats 1] te kunnen huren. Door Stiefpunt is tijdens het traject dat partijen daar volgden een zorgregeling op basis van co-ouderschap geadviseerd. De door de vrouw aangeboden optie om een woning in de buurt van [plaats 2] te zoeken staat zo’n regeling echter in de weg. De vrouw is alleen bereid om in overleg met de man te gaan als de man instemt met een verhuizing. De vrouw woont al meer dan 10 jaar op [plaats 4] . [minderjarige] heeft hier zijn sociale omgeving en gaat hier naar school. De vrouw kan voor de zorg voor [minderjarige] altijd terugvallen op de man en zijn moeder. De belangen van de vrouw om dicht bij haar familie en netwerk te wonen moeten ondergeschikt zijn aan het belang van [minderjarige] en de man op onbelast contact met elkaar. De vrouw heeft geen plan van aanpak gehad voor de verhuizing en heeft deze verhuizing niet doordacht en voorbereid. De compensatie die de vrouw stelt te bieden, wordt verder niet geconcretiseerd. De communicatie tussen partijen is ernstig verstoord. Het weigeren van de toestemming door de man voor de verhuizing heeft ertoe geleid dat de vrouw de man buiten spel is gaan zetten. De voorgenomen verhuizing van de vrouw schaadt de relatie tussen de man en [minderjarige] . Er zijn dan geen contacten meer mogelijk op doordeweekse dagen. Daarnaast heeft [minderjarige] een grotere binding met [plaats 1] dan met de omgeving waar de familie van de vrouw woont. De vrouw geeft nu al een aantal maanden uitvoering aan de voorlopige zorgregeling die in de beschikking van 26 juli 2022 is vastgelegd. Ten tijde van het indienen van het provisionele verzoek hield de vrouw zich hier echter niet aan en dus was de man genoodzaakt om een verzoek tot veroordeling tot nakoming van de zorgregeling door de vrouw in te dienen.
4.3
Door de Raad wordt in diens rapport en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Een verhuizing van [minderjarige] naar de buurt van [plaats 2] is niet in zijn belang. Voor [minderjarige] geldt dat de scheiding van zijn ouders een ingrijpende gebeurtenis is in zijn nog jonge leven, waarin tot op heden nog onvoldoende rust is ontstaan. De komende verhuizing van de vrouw zal nog een verandering in zijn leven betekenen. Vertrek uit zijn vertrouwde omgeving, weg van vader en zijn vriendjes betekent een nieuwe verlieservaring voor [minderjarige] . Een verhuizing zal niet ten goede komen aan de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen de ouders. Daarnaast vindt de Raad een zorgregeling op basis van co-ouderschap het meest in het belang van [minderjarige] . Een verhuizing naar de regio [plaats 2] maakt uitvoering van een dergelijke regeling feitelijk niet haalbaar.
Vervangende toestemming verhuizing
4.4
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen hebben samen het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Dit betekent dat de vrouw voor de verhuizing met de [minderjarige] de toestemming van de man nodig heeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden, kan het geschil, op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW), worden voorgelegd aan de rechter. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie, de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 25 april 2008, NJ 2008, 414 (LJN:BC5901), volgt dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van de minderjarige bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling van dergelijke geschillen dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige(n) en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige(n) op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige(n) en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige(n), hun mening en de mate waarin het geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
4.5
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2023 is gebleken dat ouders het niet eens worden over de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] . De rechtbank zal derhalve het verzoek van de vrouw inhoudelijk beoordelen en een beslissing nemen aan de hand van de hiervoor weergegeven criteria.
4.6
De rechtbank oordeelt als volgt. Een van de criteria die door de rechtbank getoetst moet worden bij een (voorgenomen) verhuizing is de noodzaak van die verhuizing. De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft haar verblijfplaats te kiezen en haar leven opnieuw in te richten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de noodzaak voor haar om met [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats 2] te verhuizen, echter niet aangetoond. Hoewel de rechtbank de wens van de vrouw om dichter bij haar familie en netwerk in Brabant te wonen begrijpt, is het echter niet noodzakelijk dat de vrouw met [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats 2] verhuist. De vrouw heeft gesteld dat de woningen in West-Brabant goedkoper zijn dan die in de regio [plaats 1] , maar heeft die stelling in het geheel niet nader gemotiveerd, laat staan met stukken onderbouwd. De vrouw heeft evenmin voldoende onderbouwd en gemotiveerd gesteld dat het voor haar financieel niet mogelijk is om woonruimte in de regio [plaats 1] te krijgen. Daarnaast heeft de vrouw de stelling van de man dat de vrouw haar eigen aandeel in de echtelijke woning van partijen kan aanwenden voor de aanschaf van een woning in (de omgeving van) [plaats 1] , niet betwist. Er bestaat voor de vrouw dus geen financiële noodzaak om te verhuizen naar (de omgeving van) [plaats 2] . De vrouw heeft verklaard dat zij wel enkele woningen in (de buurt van [plaats 1] ) aangeboden heeft gekregen, maar deze niet heeft geaccepteerd. De vrouw heeft de reden waarom ze deze woningen heeft geweigerd, niet nader uitgelegd. De rechtbank kan zich verder voorstellen dat de vrouw, zoals door haar aangevoerd, graag een netwerk om zich heen wil hebben, maar niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden in de situatie van de vrouw dat het hebben van een dergelijk netwerk in haar directe omgeving in het licht van de overige omstandigheden de door de vrouw gewenste verhuizing noodzakelijk maken.
4.7
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de verhuizing niet doordacht en voorbereid heeft. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ze overal wenst te wonen, behalve in [plaats 1] . Hiermee lijkt het de vrouw er enkel om te doen te zijn [plaats 1] te kunnen verlaten. De vrouw heeft geen concreet plan opgesteld voor de verhuizing. Ook heeft de vrouw nog geen enkel onderzoek gedaan naar een geschikte basisschool voor [minderjarige] in (de omgeving van) [plaats 2] . Van een deugdelijke voorbereiding van de verhuizing is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Relevant is verder wat het meest in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank acht het, net als de Raad, het meest in het belang van [minderjarige] dat hij in [plaats 1] blijft wonen. Daar is hij geworteld, heeft hij zijn vriendjes en netwerk, maar ook zijn vader. Een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 2] of [plaats 3] zal een nieuwe verlieservaring voor [minderjarige] betekenen, maar zal ook gevolgen hebben voor de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] . Wel hebben partijen goed gehandeld door [minderjarige] op dit moment niet te betrekken in de discussie omtrent een eventuele verhuizing buiten [plaats 1] . Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing met [minderjarige] afwijzen.
Zelfstandig verzoek tot nakoming
4.8
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de man de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling zoals deze volgt uit de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2022, oordeelt de rechtbank als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw deze voorlopige zorgregeling al een aantal maanden nakomt. Ook uit het rapport van de Raad blijkt dat de voorlopige zorgregeling wordt nageleefd. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de voorlopige zorgregeling zal blijven nakomen, totdat in rechte mogelijk anders zal zijn beslist. De rechtbank ziet in dit feit en deze stelling van de vrouw geen aanleiding om aan te nemen dat de vrouw de voorlopige zorgregeling niet meer na zal komen. Nu de vrouw de voorlopige zorgregeling reeds vrijwillig nakomt heeft de man geen belang meer bij zijn verzoek. De rechtbank zal de man dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Provisioneel verzoek tot nakoming ex artikel 223 Rv
4.9
Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. De vrouw betwist dat het verzoek van de man op grond van artikel 223 Rv voldoende samenhangt met het hoofdverzoek en verzoekt de man dan ook niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank gaat aan dit verweer van de vrouw voorbij. Er is sprake van voldoende connexiteit tussen de verzoeken, nu de verzoeken beide vallen onder de strekking van artikel 1:253a BW en bij beide verzoeken dezelfde partijen en hetzelfde minderjarige kind is betrokken. Gelet echter op het feit dat de rechtbank in de hoofdzaak reeds heeft beslist over dit(zelfde) verzoek en de man derhalve geen belang meer heeft bij zijn provisionele verzoek, zal de rechtbank de man dan ook ten aanzien van dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
4.1
Met betrekking tot de proceskosten oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn zullen de proceskosten zoals gebruikelijk tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. In hetgeen door partijen naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen grond om anders te beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank
inzake C/02/400597 / FA RK 22-3697
wijst het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming af;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling;
inzake C/02/401113 / FA RK 22-3959
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening de vrouw te veroordelen tot nakoming van de voorlopige zorgregeling;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, voorzitter, mr. van Noort en mr. Sumner, allen kinderrechters en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.