Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Feiten
Artikel 1
“ De ondergetekenden:
1. (..), hierna te noemen de “ [stichting 1] ”.
2. Mevrouw [belanghebbende] , (..), hierna te noemen: “mevrouw [belanghebbende] ”.
in aanmerking nemende dat:
- [stichting 1] per 2 januari 2016 heeft verkocht aan mevrouw [belanghebbende] , gelijk mevrouw [belanghebbende] op 2 januari 2016 heeft gekocht van [stichting 1] , alle aandelen van [N.V.] , en dat mevrouw [belanghebbende] de koopprijs van € 8.687.945 (zegge acht miljoen zeshonderd en zevenentachtigduizend negenhonderd en vijfenveertig euro) schuldig is gebleven aan [stichting 1] ;
- [stichting 1] en de heer [naam] , geboren op [geboortedatum] 1947, wonende te
- [N.V.] per 2 januari 2016 nog een bedrag te vorderen had van [stichting 1] ter grootte van € 481.230 en dat de hiermee corresponderende schuld van [stichting 1] is overgenomen door mevrouw [belanghebbende] per 2 januari 2016 tegen schuldigerkenning door [stichting 1] aan mevrouw [belanghebbende] . Deze vordering is direct opeisbaar;
- partijen wensen de betreffende vorderingen te verrekenen;
- partijen een en ander schriftelijk wensen vast te leggen.
zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1
Partijen stellen vast dat de volgende onderlinge rechtsverhoudingen in ieder geval bestaan uit:
Artikel 2
Partijen stellen vast dat de vorderingen omschreven in artikel 1 verrekenbaar zijn.