ECLI:NL:RBZWB:2023:1785
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake was van parkeren
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 februari 2022. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende is opgelegd op 10 februari 2022, toen zijn auto geparkeerd stond in een zone waar parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op van € 59,40, bestaande uit € 1,50 aan parkeerbelasting en € 57,90 aan kosten van de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 17 maart 2023, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
Belanghebbende betoogde dat hij zijn dochter slechts had afgezet en dat er geen sprake was van parkeren. De heffingsambtenaar stelde dat de foto’s van de scanauto niet aantonen dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. De rechtbank overwoog dat de bewijslast bij de heffingsambtenaar ligt en dat deze niet is geslaagd in het bewijs dat er sprake was van parkeren. De rechtbank achtte de verklaring van belanghebbende geloofwaardig en concludeerde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd. Het beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag werden vernietigd, en de heffingsambtenaar werd gelast het griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.