ECLI:NL:RBZWB:2023:1817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C/02/404501 FA RK 22-5708
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Merbel
  • mr. Van Dijk
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar België van minderjarigen in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 maart 2023 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor verhuizing naar België. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Akkaya, verzoekt om toestemming om met haar minderjarige kinderen naar België te verhuizen, terwijl de man, de vader van de kinderen, geen verweer voert tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, geboren in 2015 en 2016, hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat de man hen heeft erkend. De rechtbank heeft ook de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken in de procedure.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen en vonnissen die betrekking hebben op de minderjarigen en de relatie tussen de ouders. De vrouw heeft aangegeven dat de verhuizing naar België in het belang van de kinderen is, omdat zij dichter bij school wonen en de nieuwe woning meer ruimte biedt. De man heeft geen toestemming gegeven voor de verhuizing, maar de rechtbank oordeelt dat de verhuizing niet negatief zal uitpakken voor het contact tussen de man en de minderjarigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw reeds feitelijk in België woont met de kinderen en dat er geen noodzaak is voor een terugverhuizing naar Nederland. De rechtbank heeft de vrouw vervangende toestemming verleend om met de minderjarigen naar België te verhuizen, met inachtneming van de belangen van de kinderen en de omstandigheden van de zaak. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de vrouw om naar België te reizen is afgewezen, aangezien de verhuizing al heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/404501 FA RK 22-5708
Beschikking van 8 maart 2023 betreffende vervangende toestemming tot verhuizing
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres in Nederland,
advocaat: mr. I. Akkaya te Eindhoven,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats ] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Middelburg .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- het op 19 december 2022 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 26 januari 2023 van mr. Akkaya ontvangen F9-formulier met bijlagen.
1.2
Het verzoek is door de meervoudige kamer van deze rechtbank mondeling behandeld op 3 februari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, een vertegenwoordiger van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad uit welke relatie de volgende, nu nog minderjarige, kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015,
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2016,
hierna te noemen: de minderjarigen.
2.2
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarigen erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 juni 2021 (zaaknummer C/02/386279/ JE RK 21-1151) zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van [jeugdinstelling] met ingang van 22 juni 2021 en tot 22 juni 2022.
2.5
Bij vonnis in kort geding van 29 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de man, kort gezegd, een contactverbod met de vrouw en haar gezin (anders dan na tussenkomst van de GI) en een gebiedsverbod opgelegd en de man veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij overtreding van die verboden.
2.6
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juni 2022 (zaaknummer C/02/397471/ JE RK 22-827) is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd voor de duur van een jaar (te weten tot 22 juni 2023) en is de GI als rechtsopvolgster van [jeugdinstelling] belast met de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar België. Ook vraagt zij vervangende toestemming om met de minderjarigen naar België te reizen ten behoeve van die verhuizing.
3.2
De man voert geen verweer tegen de verzoeken van de vrouw.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1
Deze zaak heeft gezien de woonplaats van de man internationale aspecten, zodat eerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toe te passen recht dient te worden beoordeeld.
4.2
De verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming tot verhuizing naar België en om te reizen naar België zijn te kwalificeren als kwesties betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, zodat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet worden beoordeeld aan de hand van de hoofdregel van artikel 7 lid 1 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (de Brussel II-ter Verordening). Volgens deze bepaling zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip waarop de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. De minderjarigen hadden ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland. De Nederlandse rechter is om die reden bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.3
Zowel krachtens artikel 15, lid 1, alsook artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is in deze zaak Nederlands recht van toepassing.
4.4
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechtbank moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van eerste orde dient te zijn, andere belangen zwaarder kunnen wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5901).
4.5
In de rechtspraak is een aantal omstandigheden benoemd waarmee rekening gehouden kan worden bij de beoordeling van een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing, namelijk:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn of haar mening en de mate waarin het geworteld is in zijn of haar omgeving of juist gewend is aan de verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
De rechter hoeft alleen die punten in de beoordeling te betrekken, die op het verzoek van toepassing zijn.
4.6
De vrouw wenst vervangende toestemming voor de verhuizing naar België met de minderjarigen vanwege het uitblijven van toestemming van de man. Zij stelt met de minderjarigen inmiddels een nieuwe woning te hebben betrokken in België en niet meer de beschikking te hebben over de woning in Nederland waar zij nu nog met de minderjarigen staat ingeschreven. Deze is al aan de verhuurder opgeleverd. De vrouw voert aan dat de verhuizing in het belang van de minderjarigen is. De verhuizing heeft de minderjarigen erg goed gedaan; zij zijn tot rust gekomen, aldus de vrouw. De woning in België is veel dichter bij de school, waar de minderjarigen al geruime tijd voor de verhuizing naar toe gingen, in België gelegen dan de woning in Nederland en de minderjarigen kunnen na een inschrijving in België gebruik maken van de voorzieningen die door die school worden aangeboden. Bovendien is de woning aanzienlijk ruimer dan de voormalige woning in [plaats 1] en deze woning heeft een grote tuin en is daarom zeer geschikt voor de minderjarigen. Tenslotte kunnen de minderjarigen vanwege de verhuizing hun op school opgedane sociale contacten makkelijker onderhouden. Volgens de vrouw weigert de man desalniettemin zijn toestemming te geven voor de verhuizing omdat het tot grote onvrede van de man binnen het kader van de ondertoezichtstelling nog niet is gekomen tot een contactregeling met de minderjarigen in de vorm die de man wenst. De GI heeft aan de man een opbouwregeling en concrete data voor bezoeken aan de minderjarigen voorgesteld, maar de man gaat daarmee niet akkoord. De man neemt voor wat betreft het contact met de minderjarigen het heft in eigen handen, stelt zich dreigend en agressief op naar de vrouw, heeft het (geheime) adres van de vrouw in Nederland weten te achterhalen en is naar de voormalige woning van de vrouw in Nederland gegaan om de minderjarigen op te halen, ondanks het toen geldende contact- en gebiedsverbod, aldus de vrouw. De vrouw geeft aan dat die houding van de man mede een rol heeft gespeeld bij het nemen van de beslissing om te verhuizen. Deze houding van de man en het gegeven dat hij bekend is geraakt met het adres in Nederland gaven de vrouw en de minderjarigen, maar ook haar huidige echtgenoot en het uit hun relatie geboren kindje, namelijk veel onrust en een gevoel van onveiligheid. Volgens de vrouw beperkt de verhuizing de mogelijkheid van contact tussen de man en de minderjarigen niet, nu ook de man in België woonachtig is en de vrouw en de minderjarigen door de verhuizing dichterbij de man wonen.
4.7
Door de GI is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij voldoende zicht heeft op de minderjarigen en dat het goed gaat met de minderjarigen in België. De in het kader van de ondertoezichtstelling ingezette Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) is inmiddels positief afgesloten en er zijn geen zorgen meer over de opvoedingssituatie bij de vrouw. De nodige hulpverlening voor de minderjarigen is ook in België inmiddels in voldoende mate van de grond gekomen. Dat betreft de inzet van het [naam centrum] dat diagnostisch onderzoek zal uitvoeren bij de minderjarigen en de nodige vervolg hulpverlening kan bieden. De GI maakt zich wel grote zorgen over de veelheid aan verhuizingen van de afgelopen jaren en over het gebrek aan continuiteit en stabiliteit in het contact tussen de minderjarigen en de man. De GI heeft de man perspectief geboden door middel van een opbouwregeling en concrete data voor contact met de minderjarigen, maar de man is daarmee niet akkoord gegaan. De GI herkent de door de vrouw beschreven houding van de man en ziet dat die houding heel veel spanningen en onveiligheid heeft veroorzaakt bij de vrouw en haar gezin. Het is in het kader van de ondertoezichtstelling echter tot op heden niet gelukt om deze houding van de man te doen veranderen en om een goed en blijvend contact tussen de man en de minderjarigen tot stand te brengen. De GI zal in in geval de vervangende toestemming tot de verhuizing naar België verleend wordt en de ondertoezichtstelling mogelijk daardoor niet meer kan worden uitgevoerd, zorgdragen voor een borgingsplan.
4.8.
De Raad adviseert het verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing toe te wijzen. Hoewel de Raad zich er wel zorgen over maakt dat een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling naar de Belgische autoriteiten niet zal slagen en er daardoor geen gedwongen hulpverlening meer aanwezig zal zijn om de contacten tussen de minderjarigen en de man te coordineren, vindt de Raad het in het belang van de minderjarigen dat hun huidige verblijf in België wordt voortgezet.
4.9
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot vervangende toestemming om naar België te mogen reizen, ingetrokken vanwege de omstandigheid dat de verhuizing feitelijk reeds heeft plaatsgehad. Dit verzoek hoeft dan ook niet verder besproken te worden en zal worden afgewezen.
4.1
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming tot verhuizing toewijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze beslissing komt.
4.11
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw inmiddels sinds begin januari 2023 feitelijk in België woont met de minderjarigen en met haar echtgenoot en het kind dat zij samen met haar echtgenoot heeft. De rechtbank wil niet onbenoemd laten dat het geen schoonheidsprijs verdient dat de vrouw feitelijk al met de minderjarigen is verhuisd zonder de onderhavige procedure af te wachten. Daarmee heeft de vrouw immers het risico genomen dat zij bij een afwijzing van haar verzoek weer had moeten terugverhuizen naar Nederland wat voor de minderjarigen heel erg belastend zou zijn, te meer omdat zij al veel verschillende verhuizingen hebben meegemaakt in een betrekkelijk kort tijdsbestek.
4.12
Van een dergelijke noodzaak tot terugverhuizing is echter geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is het namelijk in het belang van de minderjarigen wenselijk om, nu de man zijn toestemming niet geeft, vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen. De minderjarigen zaten, toen zij feitelijk nog in Nederland woonden, al op een school in [plaats 1] in België en door de verhuizing wonen zij een heel stuk dichter bij hun school. Dit brengt met zich dat de vrouw hen na schooltijd kan ophalen, dat het voor hen mogelijk is geworden om af te spreken met klasgenoten buiten schooltijd en ook dat zij minder reistijd hebben van school naar huis en vice versa. De verhuizing en een inschrijving op het nieuwe adres in België brengt ook met zich dat zij gebruik kunnen gaan maken van de diverse voorzieningen die de school biedt. Daar komt nog bij dat de woning in [plaats 1] te klein was voor het gezin van de minderjarigen, dat bestaat uit de vrouw en haar echtgenoot, het halfbroertje van de minderjarigen en waarbij ook de twee kinderen van deze echtgenoot regelmatig verblijven. De minderjarigen profiteren er van dat de nieuwe woning aanmerkelijk meer ruimte en ook een grote tuin heeft. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de verhuizing de minderjarigen goed heeft gedaan. Zij ervaren meer rust en ook de vrouw ervaart meer rust wat een positieve weerslag heeft op de minderjarigen. Het problematische gedrag dat de minderjarigen in toenemende mate lieten zien en dat mede ten grondslag lag aan de verlenging van de ondertoezichtstelling is afgenomen, zo constateert de vrouw en bevestigt de GI. De inzet van hulpverlening in de opvoedingssituatie bij de vrouw is niet meer nodig. De voor de minderjarigen nog wel nodige hulpverlening is door de GI geregeld en wordt bekostigd vanuit de (verhoogde) kinderbijslag. De rechtbank constateert dat de vervangende toestemming tot verhuizing weliswaar mogelijk impliceert dat de ondertoezichtstelling niet langer zal worden uitgevoerd omdat deze wellicht niet zal kunnen worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten, maar heeft er vertrouwen in dat de GI voor een eventuele afsluiting van haar taak een gedegen borgingsplan op zal stellen waarbij de in België bij het gezin betrokken hulpverlening (kLIM) en de school van de minderjarigen worden gewezen op hun taak eventuele zorgen te signaleren en zo nodig te melden bij de daartoe geëigende instanties.
4.13
Het is de rechtbank niet gebleken van andere belangen die zwaarder wegen dan voornoemde belangen van de minderjarigen. De feitelijke afstand en daarmee ook de reisafstand tussen de woonplaats van de man en de minderjarigen is door de verhuizing van de vrouw en de minderjarigen verkleind. In die zin heeft de verhuizing dan ook geen negatieve gevolgen voor de mogelijkheiden van contact tussen de man en de minderjarigen. Uit de onder 2.4 en 2.6 genoemde beschikkingen en uit hetgeen de vrouw tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, blijkt dat de communicatie tussen de ouders niet goed is en dat het hen niet lukt om onderling afspraken te maken over de minderjarigen. Eén van de doelen van de ondertoezichtstelling is het opbouwen van een contactregeling tussen de man en de minderjarigen. De man toont zich echter erg wisselend over zijn wensen tot contact. Hij heeft aan de GI bijvoorbeeld aangegeven de minderjarigen niet meer te willen zien en komt daar dan op een later moment weer op terug. Het is de rechtbank gebleken dat het contact tussen de man en de minderjarigen sinds het uiteengaan van partijen moeizaam verloopt en dat er nu al geruime tijd helemaal geen contact is. De rechtbank maakt zich hierover en over de door de vrouw beschreven houding van de man, grote zorgen. De GI heeft hier echter niets aan kunnen veranderen, ondanks dat er veel is geinvesteerd om het contact op orde te krijgen. Aan de omstandigheid dat de ondertoezichtstelling mogelijk niet langer zal worden uitgevoerd en de GI als buffer zal wegvallen tussen partijen, komt dan ook niet een zodanig zwaarwegend gewicht toe dat de verhuizing naar België, gelet op voornoemde belangen van de minderjarigen en de belangen van de vrouw, niet kan worden toegestaan.
4.14
De minderjarigen hebben in de afgelopen jaren, volgens de vrouw met name ingegeven door de houding van de man, diverse verhuizingen meegemaakt. Hoewel de vrouw de oprechte intentie heeft uitgesproken om gedurende heel lange tijd in de huidige woning in België te blijven wonen, vindt de rechtbank het, teneinde te voorkomen dat de huidige beschikking een vrijbrief vormt voor de vrouw om met de minderjarigen opnieuw te gaan verhuizen naar een ander adres in België, in het belang van de minderjarigen om de vervangende toestemming tot verhuizing geografisch gezien te beperken. De rechtbank zal de vrouw vervangende toestemming verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar de bij de rechtbank bekende woonplaats in België met het adres waar zij thans feitelijk met de minderjarigen verblijft. De rechtbank kiest er voor de woongegevens niet expliciet te vermelden in deze beschikking, gelet op het eerdere gebieds- en contactverbod dat voor de man gold en gelet op hetgeen over de houding van de man op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht.

5.De beslissing

De rechtbank
verleent de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing met de minderjarigen
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2015 en
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2016
naar de bij de rechtbank bekende woonplaats in België, met het adres waar zij thans feitelijk met de minderjarigen verblijft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Merbel, voorzitter, mr. Van Dijk en mr. Dijkman, rechters, in tegenwoordigheid van De Pooter, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.