ECLI:NL:RBZWB:2023:182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
9760140_E11012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldleningsovereenkomst tussen dochter en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiseres, de dochter van gedaagde, een bedrag van € 6.000,00 van gedaagde, die een geldleningsovereenkomst met haar zou hebben. De procedure begon met een incident op 29 juni 2022, gevolgd door verschillende akten en een mondelinge behandeling op 14 december 2022. Eiseres stelt dat zij in totaal € 12.800,00 heeft uitgeleend aan gedaagde en haar partner, en dat er afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van de helft van deze schuld, te weten € 6.400,00. Gedaagde heeft echter slechts € 400,00 terugbetaald en betwist de geldleningsovereenkomst en de gemaakte afspraken. Tijdens de zitting heeft gedaagde een beroep gedaan op verjaring, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagde gehouden is het resterende bedrag van € 6.000,00 te betalen. De rechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer en dat de gemaakte afspraken over de terugbetaling wel degelijk bestaan. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die op € 993,43 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 11 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 9760140 \ CV EXPL 22-802
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.A.M. de Kerf,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.H.P. de Jongh.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 29 juni 2022 met de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiseres] met aanvullende producties;
- de akte van [gedaagde] met producties;
- de brief van [eiseres] van 30 november 2022 met aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling van 14 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en de heer [naam] (hierna: [naam] ) hebben een affectieve relatie gehad. [eiseres] is de dochter van [gedaagde] en [naam] .
2.2.
[eiseres] heeft door de jaren heen geldbedragen overgemaakt naar de gezamenlijke rekening van [gedaagde] en [naam] .
2.3.
In 2019 zijn [gedaagde] en [naam] uit elkaar gegaan.
2.4.
Op of omstreeks 28 maart 2020 heeft [gedaagde] het volgende via WhatsApp geschreven aan [eiseres] :
“1 betaling is gedaan. 50 euro. Krijg je iedere maand.”
en:

Zodra ik meer kan betalen doe ik dát. Net zo lang tot je 6400 euro terug betaald is. Al moet ik er krom voor liggen of doodbloeden.”
2.5.
[gedaagde] heeft in de maanden maart tot en met juni 2020 per bank vier keer een bedrag van € 50,00 overgemaakt naar [eiseres] . Daarbij heeft [gedaagde] respectievelijk de volgende omschrijvingen geplaatst:
-
“1e afbetaling schuld. Rest 6350”
-
“terugbetaling. 6300 restant”
-
“schuld. 6250 rest”
-
“rest. 6200”
2.6.
Op 20 mei 2021 heeft [gedaagde] een laatste betaling van € 50,00 aan [eiseres] verricht. Op het bankafschrift staat de volgende omschrijving vermeld: “
6000 re gaan”.
2.7.
De gemachtigde van [eiseres] heeft [gedaagde] gesommeerd de aflossingen c.q. betalingen te hervatten. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 6.000,00, vermeerderd met rente vanaf datum dagvaarding (25 februari 2022) tot aan de dag van volledige betaling en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft in totaal € 12.800,00 uitgeleend aan [gedaagde] en [naam] . Op het moment dat zij uit elkaar gingen heeft [eiseres] met hen afgesproken dat zij ieder de helft van de schuld, te weten ieder € 6.400,00, aan haar zouden terugbetalen. [gedaagde] heeft in totaal € 400,00 terugbetaald, zodat [gedaagde] nog € 6.000,00 verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] betwist dat er tussen partijen een geldleningsovereenkomst bestaat. [eiseres] heeft niet aan [gedaagde] , maar aan [naam] geld uitgeleend. [gedaagde] was daar bovendien niet van op de hoogte en is pas door de onderhavige procedure op de hoogte gekomen van de hoogte van de lening. [gedaagde] betwist verder dat er afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van die schuld. Slechts uit coulance heeft zij betalingen verricht aan [eiseres] . Ter zitting heeft [gedaagde] een beroep gedaan op verjaring.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft ter zitting verklaard dat haar ouders financiële problemen hadden en dat zij regelmatig bedragen naar de gezamenlijke rekening van haar ouders overboekte zodat de lopende rekeningen en boodschappen konden worden betaald. Indien mogelijk werden deze bedragen terugbetaald, maar per saldo liep de schuld na verloop van tijd op. [eiseres] heeft daarbij verwezen naar enkele van volgens haar vele bankafschriften waarop een aantal van deze overboekingen staat en waarbij telkens het totaalbedrag van de schuld is vermeld. Dat partijen vervolgens – toen werd besproken dat [gedaagde] en [naam] uit elkaar zouden gaan – hebben afgesproken dat [gedaagde] de helft van de totale schuld van (op dat moment inmiddels) € 12.800,00 zou terugbetalen, vindt bevestiging in het WhatsApp-bericht waarin [gedaagde] schrijft dat zij met maandelijkse termijnen van € 50,00 een bedrag van € 6.400,00 gaat terugbetalen. [gedaagde] heeft hier ook deels uitvoering aan gegeven door een aantal betalingen van € 50,00 te verrichten, waarbij zij bovendien het (aflopende) restantbedrag van de schuld vermeldde; waaruit blijkt dat [gedaagde] wel degelijk op de hoogte was van de hoogte van de lening/schuld. Dat zij de termijnbetalingen enkel uit coulance heeft gedaan, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Zowel uit het WhatsApp-bericht als uit de bankafschriften volgt niet dat [gedaagde] ten aanzien van de betalingen enig voorbehoud heeft gemaakt. Gelet hierop heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken dat tussen partijen en [naam] in 2019 is besproken dat de totale schuld van de ouders € 12.800,00 bedroeg en dat [gedaagde] en [naam] ieder de helft daarvan zou terugbetalen aan [eiseres] .
4.2.
Dit betekent dat [gedaagde] op grond van de in 2019 gemaakte afspraak gehouden was een bedrag van € 6.400,00 te voldoen. Hierdoor is niet van belang wat er in die periode vóór 2019 is gebeurd, zodat het beroep op verjaring wordt gepasseerd. Rekening houdend met het reeds terugbetaalde bedrag is [gedaagde] nog € 6.000,00 aan [eiseres] verschuldigd. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
4.3.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de wettelijke rente. Aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan zodat deze rente verschuldigd is. De wettelijke rente zal, zoals gevorderd, worden toegewezen met ingang van 25 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling.
4.4.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt begroot:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
622,00
(2,00 punten × € 311,00)
Totaal
993,43

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis begroot op € 993,43,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.