In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiseres, de dochter van gedaagde, een bedrag van € 6.000,00 van gedaagde, die een geldleningsovereenkomst met haar zou hebben. De procedure begon met een incident op 29 juni 2022, gevolgd door verschillende akten en een mondelinge behandeling op 14 december 2022. Eiseres stelt dat zij in totaal € 12.800,00 heeft uitgeleend aan gedaagde en haar partner, en dat er afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van de helft van deze schuld, te weten € 6.400,00. Gedaagde heeft echter slechts € 400,00 terugbetaald en betwist de geldleningsovereenkomst en de gemaakte afspraken. Tijdens de zitting heeft gedaagde een beroep gedaan op verjaring, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagde gehouden is het resterende bedrag van € 6.000,00 te betalen. De rechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer en dat de gemaakte afspraken over de terugbetaling wel degelijk bestaan. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die op € 993,43 zijn begroot. Het vonnis is uitgesproken op 11 januari 2023.